ECLI:NL:RBSGR:2011:BW2314

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AAWB 11/4540 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening ter voorkoming van uitzetting van vreemdeling met Nederlandse kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren op 6 oktober 1976 en van Surinaamse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft een verzoek ingediend om de uitzetting achterwege te laten totdat op zijn bezwaar is beslist. Verzoeker heeft minderjarige kinderen die de Nederlandse nationaliteit bezitten, evenals hun moeder, die ook burger van de Europese Unie is. Er is een omgangsregeling getroffen waarbij verzoeker maandelijks € 300,- bijdraagt aan het levensonderhoud van zijn kinderen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een gezinsleven bestaat tussen verzoeker en zijn kinderen, wat onder artikel 8 van het EVRM valt.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de rechtsvragen die voortvloeien uit de omstandigheden van de zaak en het arrest Ruiz Zambrano zich niet lenen voor beantwoording in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en verweerder verboden verzoeker uit te zetten zolang er nog geen beslissing is genomen op het beroep. Het belang van verzoeker om in Nederland te blijven en de behandeling van zijn beroep af te wachten, weegt zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker uit te zetten.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 874,-, en gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/4540 BEPTDN
uitspraak ingevolge de artikelen 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker, V-nummer [nummer]
(gemachtigde: drs. F.W. King),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: D. Bozanovic).
Procesverloop
Verzoeker heeft gesteld te zijn geboren op 6 oktober 1976 en de Surinaamse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 12 augustus 2008 heeft verzoeker een verzoek gedaan tot het geven van advies betreffende afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Op 26 september 2008 is door verweerder een negatief advies afgegeven.
Op 1 december 2010 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Op deze aanvraag is door verweerder op 2 december 2010 afwijzend beslist. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij schrijven van 7 februari 2011 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Op 22 juni 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij schrijven van 24 juni 2011 heeft verzoeker tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de voorzieningenrechter. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 11/21082 BEPTDN. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van 7 februari 2011 gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 21 september 2011. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde,
drs. F.W. King. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, D. Bozanovic. Tevens waren ter zitting aanwezig [maatschappelijk werker], maatschappelijk werker en de twee kinderen van verzoeker.
Overwegingen
1 Verweerder heeft verzoekers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 EVRM' afgewezen omdat verzoeker niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), er niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 van de Vw 2000 of van artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 (de hardheidsclausule).
2 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft afgewezen omdat hij niet beschikt over een geldige mvv. Verzoeker voert primair aan dat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het arrest van het Europese Hof van Justitie van 8 maart 2011 in de zaak Ruiz Zambrano tegen België (nr. C-34/09), waarin het Hof heeft geoordeeld dat een verblijfsrecht niet mag worden ontzegd aan de buitenlandse ouders van wie de kinderen staatsburgers zijn van een EU-lidstaat. Voorts heeft verzoeker verwezen naar de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 11 juli 2000 inzake Ciliz tegen Nederland en van 21 december 2001 inzake Sen tegen Nederland. Weliswaar zijn deze zaken niet hetzelfde als de onderhavige zaak, maar de kern is wel hetzelfde, namelijk dat het gaat om het belang van het uitoefenen van gezinsleven. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen, nu de moeder van de kinderen van verzoeker nog twee kinderen heeft die een andere vader in Nederland hebben. Derhalve kan niet van de moeder van verzoekers kinderen verwacht worden dat zij naar Suriname vertrekt. Voorts verwijst verzoeker naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 augustus 2008 (Awb 08/1275). Subsidiair doet verzoeker een beroep op de hardheidsclausule. Verzoeker voert aan dat het van bijzondere hardheid zou getuigen als hij van zijn kinderen gescheiden zou worden. Van verzoekers kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, kan voorts niet gevraagd worden dat zij hem zullen volgen naar zijn land van herkomst. Verzoeker verwijst in dit kader naar de volgende artikelen en uitspraken:
- artikel 3 van het Vierde Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM);
- artikel 3 en 16 van het Internationaal verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK);
- het arrest van de Hoge Raad (HR) van 8 mei 1992 (JN 1992,708);
- de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 9 december 2003 (Awb 02/88756);
- de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, van 15 september 2004 (Awb 03/54015);
- de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2006 (Awb 05/24496);
- de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 juni 2003.
3 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000, is van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
Het beleid met betrekking tot vrijstellingen van het mvv-vereiste is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc hoofdstuk B1/4.1.1).
Het beleid met betrekking tot verblijf in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming in het licht van artikel 8 EVRM is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc hoofdstuk B2/10).
4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1 Niet in geschil is dat familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat tussen verzoeker en zijn minderjarige kinderen. Deze kinderen, alsook hun moeder, hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn daarmee tevens burger van de Europese Unie. Vaststaat voorts dat verzoeker een omgangsregeling heeft getroffen met de moeder van zijn kinderen, waarbij tevens is afgesproken dat verzoeker per maand een bedrag van € 300,- ten behoeve van hun levensonderhoud betaalt. Evenmin is in geschil dat een gezagsprocedure aanhangig is gericht op inschrijving van verzoeker in het gezagsregister.
4.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de rechtsvragen die uit deze omstandigheden en het beroep op het eerdergenoemde arrest Ruiz Zambrano voortvloeien zich niet lenen voor beantwoording in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten zolang niet op het beroep is beslist. Het belang van verzoeker om hier in Nederland de behandeling van zijn beroep af te wachten weegt thans zwaarder dan het belang van verweerder om verzoeker op grond van het bestreden besluit uit te kunnen zetten.
5. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
1 wijst het verzoek toe;
2 verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet is beslist op het door hem ingediende beroep;
3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-, die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
4 gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter,
in aanwezigheid van mr. E.W. Top, giffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.