ECLI:NL:RBSGR:2011:BV8340

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
405490 - KG ZA 11-1246
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in afwachting van gratieverzoek

In deze zaak heeft eiser, die in België was veroordeeld tot een gevangenisstraf, de Staat der Nederlanden gedagvaard met het verzoek om de tenuitvoerlegging van zijn vervangende hechtenis op te schorten totdat er een beslissing is genomen op zijn gratieverzoek. Eiser was eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een taakstraf, maar deze was omgezet in vervangende hechtenis. Eiser stelde dat hij geen redelijke kans had gehad om zijn taakstraf uit te voeren, omdat hij in voorarrest in België zat en het openbaar ministerie op de hoogte was van zijn detentieadres. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en op 22 december 2011 uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet kan worden geschorst, omdat de situatie zoals beschreven in artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering zich niet voordoet. De minister van Justitie heeft de bevoegdheid om de tenuitvoerlegging op te schorten, maar in dit geval was het niet hoogstwaarschijnlijk dat het gratieverzoek van eiser zou worden ingewilligd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat zijn verweer niet voldoende had onderbouwd, maar dat er al een rechtsgang had plaatsgevonden tegen het omzettingsbevel, waardoor de burgerlijke rechter geen taak had in deze procedure.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de minister bij het beoordelen van gratieverzoeken en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 405490 / KG ZA 11-1246
Vonnis in kort geding van 22 december 2011
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [X.],
eiser,
advocaat mr. I.N. Weski te Rotterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
1. Procesverloop
[eiser] heeft de Staat op 24 oktober 2011 doen dagvaarden om op 24 november 2011 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld en pro forma aangehouden tot uiteindelijk 17 december 2011 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. Bij brief van 16 december 2011 heeft [eiser] de voorzieningenrechter verzocht om vonnis te wijzen. Spoedshalve is op 22 december 2011 door middel van een verkort vonnis uitspraak gedaan. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 24 november 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Op 3 november 2008 is [eiser] door de rechtbank 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan na aftrek van voorarrest 178 uren subsidiair 89 dagen hechtenis resteerden. Het vonnis van de rechtbank is na intrekking van het daartegen door [eiser] ingestelde hoger beroep op 31 augustus 2009 onherroepelijk geworden.
2.2. Krachtens een uitspraak van 26 augustus 2009 van de rechtbank Amsterdam is [eiser] overgeleverd aan België ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek. Bij vonnis van 16 maart 2011 heeft de rechtbank te Hasselt [eiser] veroordeeld tot (onder meer) een gevangenisstraf van zes jaar.
2.3. Gedurende het strafrechtelijke onderzoek heeft [eiser] in België in voorarrest gezeten, het grootste deel van de tijd in Hasselt. Gedurende dit voorarrest stond [eiser] in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en de daaraan gekoppelde Verwijs Index Personen (VIP) geregistreerd op zijn voormalige woonadres in België.
2.4. Met ingang van 3 februari 2010 heeft de Reclassering Nederland (hierna 'de reclassering') [eiser] met brieven gericht aan diens GBA-adres aangeschreven over de tenuitvoerlegging van de onder 2.1 vermelde taakstraf. [eiser] heeft op deze brieven niet gereageerd. Hierop heeft de reclassering de zaak teruggestuurd naar het openbaar ministerie.
2.5. Op 6 april 2010 heeft de officier van justitie op de voet van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis van 89 dagen bevolen. De kennisgeving van deze omzetting is op 28 april 2010 uitgereikt aan de griffier van de rechtbank 's-Hertogenbosch.
2.6. In juli 2011 is [eiser] op de voet van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) teruggeleid naar Nederland, waar hij in bewaring is genomen in afwachting van een beslissing over de verdere tenuitvoerlegging van de Belgische straf.
2.7. Op 4 augustus 2011 heeft [eiser] een uitgebreid gemotiveerd bezwaarschrift ingediend tegen de omzetting van zijn taakstraf in vervangende hechtenis. In dit bezwaarschrift heeft [eiser] onder meer aangevoerd dat hij op zijn voormalige woonadres in België is opgeroepen voor de uitvoering van de taakstraf en dat het bevel tot omzetting openbaar is betekend, terwijl het openbaar ministerie op de hoogte was van zijn detentieadres in België.
2.8. Op 9 augustus 2011 is de Wots-bewaring geschorst en direct daarna is [eiser] aangehouden voor de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis.
2.9. Bij (ongemotiveerde) uitspraak van 26 augustus 2011 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het bezwaarschrift van [eiser] tegen de omzetting van zijn taakstraf ongegrond verklaard.
2.10. Op 12 september 2011 heeft [eiser] een gratieverzoek ingediend met de strekking dat hij alsnog in staat wordt gesteld de taakstraf uit te voeren, met daarbij het verzoek dat in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt opgeschort.
2.11. Bij brief van 4 oktober 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan [eiser] meegedeeld dat het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is afgewezen, aangezien het niet hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd.
2.12. Thans is [eiser] gedetineerd in de penitentiaire inrichting [X.]. De einddatum van de vervangende hechtenis is bepaald op 13 januari 2012.
3. Het geschil
3.1. [Eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te bevelen de executie van de vervangende hechtenis op te schorten totdat is beslist op het gratieverzoek.
3.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. [eiser] heeft geen redelijke kans gehad zijn taakstraf uit te voeren. Tijdens zijn voorarrest in België heeft het openbaar ministerie meerdere malen contact gehad met [eiser]. Het openbaar ministerie was dan ook op de hoogte van zijn detentieadres. Het is in strijd met een eerlijke en rechtmatige procesgang en executie dat het openbaar ministerie niet nader heeft onderzocht waarom [eiser] niet heeft gereageerd op de oproepen van de reclassering. Mr. Erades, officier van justitie van het parket 's-Hertogenbosch, heeft deze zienswijze onderschreven. Desalniettemin is het bezwaarschrift van [eiser] ongegrond verklaard. Nu de vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd en aan zijn gratieverzoek geen schorsende werking is toegekend, heeft [eiser] recht op en een spoedeisend belang bij toewijzing van de door hem gevraagde voorziening. Aangezien de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch niet is gemotiveerd, weet [eiser] niet op welke gronden zijn bezwaren tegen de omzetting van zijn taakstraf zijn verworpen.
3.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. In deze procedure moet worden beoordeeld of de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis van [eiser] (alsnog) moet worden geschorst in afwachting van de beslissing op het door hem ingediende gratieverzoek.
4.2. Vaststaat dat een situatie als weergegeven in artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), waarin is bepaald in welke gevallen een gratieverzoek de tenuitvoerlegging of ingang van de straf waarvan gratie wordt verzocht opschort, zich hier niet voordoet. Niettemin kan de Minister van Justitie (hierna: de minister) op grond van artikel 559a lid 2 Sv bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst, zolang op het verzoek niet is beslist. Op grond van het vaste beleid van de Staat - laatstelijk vastgelegd in 'Beleidsregels betreffende drie specifieke onderdelen van het gratie-instrument' (Staatscourant 26 januari 2011) - kan aan een gratieverzoek opschortende c.q. schorsende werking worden toegekend indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie aannemelijk is geworden dat het hoogstwaarschijnlijk is dat zijn gratieverzoek zal worden ingewilligd. Aan de minister komt bij de uitoefening van deze bevoegdheid een grote mate van beleidsvrijheid toe, zodat diens beslissingen in kort geding slechts marginaal kunnen worden getoetst.
4.3. De Staat heeft aangevoerd dat de bezwaren van [eiser] reeds door de rechtbank 's-Hertogenbosch zijn verworpen en dat niet valt in te zien waarom het gratieverzoek wel kans van slagen heeft. Daarbij heeft de Staat zich op het standpunt gesteld dat [eiser] heeft verzuimd zijn detentieadres in te schrijven in de GBA en door te geven aan de reclassering en dat zijn onjuiste GBA-adres en zijn detentie in België voor zijn rekening en risico dienen te komen.
4.4. Het verweer van de Staat kan niet zonder meer worden gevolgd, nu de Staat zijn betoog met betrekking tot de verplichting tot inschrijving van het (buitenlandse) detentieadres in de GBA op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Naar voorlopig oordeel valt niet in te zien op welke grond - anders dan bij detentie in Nederland, waarvoor een dergelijke verplichting niet bestaat - bij detentie in het buitenland een dergelijke verplichting zou bestaan.
4.5. Dit neemt niet weg dat op de bezwaren tegen het omzettingsbevel reeds is beslist door de rechtbank 's-Hertogenbosch. Weliswaar lijdt haar beslissing aan een fundamenteel gebrek, doordat deze van elke motivering is gespeend, maar de voorzieningenrechter kan dit gebrek niet helen. Nu tegen het omzettingsbevel een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft open gestaan, heeft de burgerlijke rechter in zoverre geen taak.
4.6. Aan de orde is slechts de vraag of de minister bij toetsing aan de wettelijke gronden voor gratieverlening, als vermeld in artikel 2 van de Gratiewet, in redelijkheid heeft kunnen beslissen zoals hij bij brief van 4 oktober 2011 heeft gedaan. Dit artikel noemt als gronden voor gratiëring, kort gezegd, (a) enige omstandigheid die, als zij aan de strafrechter ten tijde van zijn beslissing (voldoende) bekend was geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven een andere of geen enkele straf op te leggen, en (b) dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. [eiser] heeft geen beroep gedaan op gewijzigde omstandigheden in voormelde zin en op voorhand is lang niet zeker dat de door hem aangevoerde gronden tot de conclusie zullen leiden dat met de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis geen enkel redelijk doel wordt gediend. Een en ander betekent dat het niet hoogstwaarschijnlijk is dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden aanleiding zullen geven tot inwilliging van het gratieverzoek. De minister heeft dan ook gehandeld in overeenstemming met de onder 4.2 vermelde beleidsregels door de al aangevangen tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet te schorsen. Dit beleid komt niet onredelijk voor, zodat de minster hiertoe ook in redelijkheid heeft kunnen beslissen. Daar komt bij dat het schorsen van de tenuitvoerlegging zou kunnen leiden tot de onwenselijke situatie dat [eiser] na de beslissing op zijn gratieverzoek alsnog met de tenuitvoerlegging van het restant van de vervangende hechtenis wordt geconfronteerd.
4.7. Het voorgaande betekent dat de vordering moet worden afgewezen. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
wj/evdt