ECLI:NL:RBSGR:2011:BV8116

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/7039 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieambtenaar wegens plichtsverzuim en misbruik van positie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 augustus 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpsbeheerder van de Politie Hollands Midden (verweerder). Eiser was betrokken bij een strafrechtelijk onderzoek naar vermeende zedenmisdrijven en werd op basis van dit onderzoek disciplinair ontslagen wegens plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat eiser zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, met name door onvoldoende afstand te houden van een minderjarig familielid en door misbruik te maken van zijn positie als politieambtenaar. Eiser had zich bewust moeten zijn van zijn verantwoordelijkheden en de hoge eisen die aan zijn integriteit werden gesteld.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser had in totaal 2.578 contacten met het minderjarige meisje, wat de rechtbank als stalken beschouwde. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat hij onterecht was ontslagen, omdat de officier van justitie had besloten hem niet strafrechtelijk te vervolgen. De rechtbank stelde vast dat de gedragingen van eiser ernstig plichtsverzuim opleverden, wat de korpsbeheerder het recht gaf om tot ontslag over te gaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de korpsbeheerder.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/7039 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde: mr. N. van Bremen,
en
de korpsbeheerder van de Politie Hollands Midden, verweerder
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 9 april 2010 is aan eiser disciplinair ontslag verleend.
Bij besluit van 6 september 2010 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 oktober 2010 beroep ingesteld.
Het beroep is op 16 juni 2011 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr G. Revet en mr.drs. G.E. Treffers.
II OVERWEGINGEN
1 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is in dienst bij verweerder en was laatstelijk werkzaam als [politieambtenaar].
1.2 Op 3 juli 2009 rond 21:05 uur is eiser met een minderjarig meisje door surveillerende agenten aangetroffen op de achterbank van zijn auto. De auto stond achteraf geparkeerd op het parkeerterrein en bij het benaderen van de auto zagen de agenten dat het meisje op schoot zat bij eiser. Het meisje bleek eisers nichtje [A] te zijn.
De agenten hebben eiser en [A] aangesproken. Eiser heeft daarbij zijn politielegitimatie laten zien en zich bekend gemaakt als collega. Voorts heeft eiser aan de agenten gevraagd of ze dit incident zouden muteren en heeft hij na een bevestigend antwoord gevraagd of ze hiervan wilden afzien.
1.3 Naar aanleiding van dit incident is op 18 augustus 2009 een strafrechtelijk onderzoek tegen eiser ingesteld omdat hij ervan werd verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan een zedenmisdrijf. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is [A] gehoord. Namens [A] heeft haar moeder op 18 augustus 2009 aangifte gedaan tegen eiser van aanranding, verkrachting en bedreiging.
1.4 Bij besluit, verzonden 18 augustus 2009, heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt om eiser voor de duur van zes maanden te schorsen (op grond van artikel 84, eerste lid, aanhef en sub c, van het Besluit algemene rechtspositie politie; hierna Barp). Reden hiervoor was dat het incident van 3 juli 2009 bij verweerder twijfels heeft opgeroepen omtrent eisers integriteit en deze twijfel eerst dient te worden weggenomen alvorens eiser weer te werk kan worden gesteld.
Tevens is eiser buiten functie gesteld gedurende de voorbereidingsfase van het schorsingsbesluit (op grond van artikel 84, tweede lid, van het Barp).
1.5 Bij besluit van 10 september 2009 is eiser geschorst.
1.6 In verband met het strafrechtelijk onderzoek is eiser aangehouden op 20 oktober 2009. Hij is 17 dagen later weer in vrijheid gesteld.
1.7 Vanaf 6 november 2009 was eiser met vakantie naar Suriname. Zijn afwezigheid heeft eiser gemeld bij [B], degene die belast was met het intern onderzoek naar eisers gedragingen.
1.8 Bij brief van 18 november 2009 is eiser aangezegd dat een disciplinair onderzoek zal plaatsvinden omdat het ernstige vermoeden bestaat dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Het vermeende plichtsverzuim bestaat uit het niet voldoende afstand houden van een minderjarig meisje, dan wel het aangaan van ongewenste contacten c.q. het vertonen van ongewenst gedrag naar dat meisje, onder meer bestaande uit ongewenst lichamelijk contact, zichzelf opdringen en het veelvuldig hebben van telefonische contacten.
1.9 Op 21 december 2009 is eiser gehoord in het kader van het disciplinair onderzoek.
1.10 Op 5 maart 2010 is eiser het voornemen kenbaar gemaakt om hem ontslag te verlenen, primair omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en subsidiair omdat hij ongeschikt is voor zijn functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 5 maart 2010 is de schorsing verlengd in verband met het voorgenomen ontslag (op grond van artikel 84, lid 1, aanhef en sub b, van het Barp).
1.11 Bij besluit van 9 april 2010 is eiser primair disciplinair ontslag en subsidiair ongeschiktheidsontslag verleend. Eisers schorsing is met onmiddellijke ingang ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.12 Bij brief van 17 juni 2010 heeft de officier van justitie medegedeeld dat is besloten eiser niet strafrechtelijk te vervolgen vanwege onvoldoende wettig bewijs.
1.13 In de beslissing op bezwaar heeft verweerder -conform het advies van de Bezwarenadviescommissie Politie Hollands Midden- eisers bezwaar tegen het ontslag ongegrond verklaard.
2 Eiser heeft in beroep -kort en zakelijk weergegeven- aangevoerd dat verweerder gebruik maakt van onrechtmatig verkregen bewijs, nu de officier van justitie geen toestemming heeft gegeven voor het verstrekken van het strafrechtelijk dossier. Voorts meent eiser dat het plichtsverzuim, bestaande uit het incident op 3 juli 2009, onvoldoende aannemelijk is gemaakt. In dit verband is volgens eiser van belang dat de strafzaak tegen hem is geseponeerd. Eiser betwist dat hij met de vele telefonische contacten de schijn heeft gewekt dat hij geen afstand kan houden. Tenslotte meent eiser dat de opgelegde straf veel te zwaar is en dat te weinig rekening is gehouden met zijn belangen bij continuering van het dienstverband.
3 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot handhaving van het bestreden besluit.
4 Ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en sub j, van het Barp, kan als straf ontslag worden opgelegd.
5 Ter zake van disciplinaire straffen hanteert de Centrale Raad van Beroep (CRvB), naar vaste jurisprudentie, als toetsingsmaatstaf dat de bestuursrechter in ambtenarenzaken, die moet beslissen over een besluit tot oplegging van een disciplinaire straf, dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De overtuiging dat er sprake is van plichtsverzuim zal de rechter moeten toetsen aan deugdelijk vastgestelde gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking hebben gestaan bij het nemen van het strafbesluit.
6 Eisers betoog dat verweerder de informatie uit het strafdossier niet mocht gebruiken nu deze zonder toestemming van de officier van justitie en dus onrechtmatig is verkregen, faalt.
Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat uit de e-mails van 12 november 2009 en 16 juni 2010 kan worden afgeleid dat het strafdossier is verkregen met toestemming van de officier van justitie.
Voorts wijst de rechtbank erop dat in afwijking van de strikte toetsingsmaatstaf voor bewijsmateriaal die in het strafrecht wordt gehanteerd, in het ambtenarentuchtrecht ruimere maatstaven gelden. Volgens vaste jurisprudentie (zie onder andere CRvB 22 januari 2004, LJN AO3220) is het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen slechts dan niet toegestaan indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake.
7.1 De rechtbank komt thans toe aan de beoordeling van de vraag of terecht en op goede gronden aan eiser strafontslag is verleend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft aan het verweten plichtsverzuim aanvankelijk zes gedragingen ten grondslag gelegd, te weten:
a. het incident van 3 juli 2009;
b. het feit dat tegen eiser aangifte is gedaan van verkrachting, aanranding en bedreiging;
c. het ongeoorloofd met verlof gaan vanaf 6 november 2009;
d. het stalken van [A] met vele telefonische contacten;
e. het afleggen van tegenstrijdige, onvolledige en/of onjuiste verklaringen in het strafrechtelijk en disciplinair traject en het frustreren en vertragen van het onderzoek;
f. het hebben van een casinoverbod.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij de onder f. genoemde gedraging niet langer aan eiser verwijt.
7.2 De overige aan eiser verweten gedragingen zal de rechtbank hieronder bespreken.
Het incident van 3 juli 2009
Vast staat dat eiser in zijn auto op de parkeerplaats is aangetroffen met een minderjarig meisje. De auto stond geparkeerd op een zogenaamde "afwerkplek" te Rotterdam. Tevens staat vast dat eiser zich, nadat hij was aangesproken door de surveillanten, bekend heeft gemaakt als collega van de beide surveillanten.
Hoewel eiser heeft ontkend dat [A] in de auto bij hem op schoot zat, heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het opgemaakte proces-verbaal. Daarin is door de verbalisanten beschreven dat zij bij het benaderen van het voertuig zagen dat een jong meisje op schoot zat bij een wat ouder uitziende man en dat het meisje bij het zien van de verbalisanten snel van de schoot af ging en dat de man snel zijn schoenen aan deed.
Blijkens het door de verbalisanten opgemaakte proces-verbaal en de verklaring van [A] van 11 augustus 2009 (bijlage 15, blz. 76), staat voor de rechtbank eveneens vast dat eiser heeft verzocht het incident niet te muteren in het systeem x-pol.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser zich niet heeft gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Eiser had zich bewust moeten zijn van zijn leeftijdsoverwicht op [A] alsmede van zijn positie als politieambtenaar en had meer afstand moeten nemen. Dit gedrag levert plichtsverzuim op. Ook het feit dat eiser zich ten opzichte van beide verbalisanten kenbaar heeft gemaakt als collega en hen heeft verzocht het feit niet te muteren, levert plichtsverzuim op.
Het feit dat tegen eiser aangifte is gedaan van verkrachting, aanranding en bedreiging
Gezien de inhoud van het voornemen verwijt verweerder eiser op dit punt dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn contacten met [A] en dat hij daardoor de zeer ernstige verdenking op zich heeft geladen dat hij ontucht heeft gepleegd met [A]. De weigering om op dit punt openheid van zaken te geven merkt verweerder aan als plichtsverzuim.
De rechtbank wijst er op dat eiser zich, als verdachte in een strafrechtelijk onderzoek, kan beroepen op artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat een verdachte niet tot antwoorden verplicht is. Een verdachte in een strafrechtelijk onderzoek mag zich dus beroepen op zijn zwijgrecht. De rechtbank vermag niet in te zien dat deze bepaling niet zou gelden voor eiser, enkel omdat hij politieambtenaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank levert deze gedraging dan ook geen plichtsverzuim op.
Het ongeoorloofd met verlof gaan vanaf 6 november 2009
Eiser betwist niet dat hij zijn leidinggevende niet op de hoogte heeft gesteld van zijn verlof. Hij ging er vanuit dat voldoende was dat hij [B] (die belast was met het disciplinair onderzoek) op de hoogte stelde van zijn verlof.
Naar het oordeel van de rechtbank wist eiser dan wel had hij moeten weten dat hij aan zijn leidinggevende toestemming voor verlof had moeten vragen. Dat eiser op dat moment was geschorst maakt dit niet anders. Door zonder toestemming van zijn leidinggevende met verlof te gaan heeft eiser zich schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
Het stalken van [A] met vele telefonische contacten
Eiser betwist niet dat hij in de periode van 24 februari 2009 tot en met 4 augustus 2009 veelvuldig telefoontjes heeft gepleegd met [A] dan wel sms'jes naar haar heeft gestuurd. In totaal gaat het om 2.578 contacten (dan wel pogingen daartoe), waarvan er 2.463 van eiser uit zijn gegaan.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat dit gedrag kan worden aangemerkt als plichtsverzuim. Ook ten aanzien van dit feit geldt dat eiser zich bewust had moeten zijn van zijn positie als politieambtenaar en meer afstand van [A] had moeten nemen.
Het afleggen van tegenstrijdige, onvolledige en/of onjuiste verklaringen in het strafrechtelijk en disciplinair traject alsmede het frustreren en vertragen van het onderzoek
De rechtbank verwijst naar haar hiervoor opgenomen overwegingen over het zwijgrecht. Voorts is zij van oordeel dat niet is gebleken van zodanige frustratie dan wel vertraging van het onderzoek door eiser dat deze gedragingen zelfstandig plichtsverzuim opleveren.
8 De conclusie is dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat sprake is van ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft onvoldoende afstand bewaard tot zijn minderjarige nichtje. Eiser dient zich te allen tijde bewust te zijn van zijn positie als politieambtenaar en van het dat feit dat om die reden aan hem hoge eisen worden gesteld ten aanzien van betrouwbaarheid en integriteit.
Eisers gedrag voldoet niet aan deze eisen.
Het feit dat eiser zich op 3 juli 2009 kenbaar heeft gemaakt als politieambtenaar en zijn collega's heeft verzocht om het feit niet te muteren, duidt er bovendien op dat eiser op onaanvaardbare wijze misbruik heeft gemaakt van zijn positie.
9 Er is geen reden om dit plichtsverzuim niet aan eiser toe te rekenen. De rechtbank ziet in de voorhanden zijnde gegevens geen grond voor het oordeel dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt van deze gedragingen.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen.
10 Dat betekent dat nu nog ter beoordeling staat of de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan het gepleegde verzuim.
Eiser is van oordeel dat dat niet het geval is en heeft ondermeer aangevoerd dat daarbij dient te worden betrokken dat de officier van justitie heeft bericht dat hij niet meer strafrechtelijk wordt vervolgd voor verkrachting van [A] omdat er onvoldoende bewijs is.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit sepot echter niet relevant voor de beoordeling van de evenredigheid van de straf nu deze beschuldiging niet ten grondslag is gelegd aan het plichtsverzuim.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde straf van ontslag niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, gezien de aard en ernst van de gedragingen en de betekenis hiervan voor het functioneren van eiser binnen de politiedienst en de terecht gestelde eisen met betrekking tot betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers van die dienst. Eiser heeft het vertrouwen in en het aanzien van de politiedienst in ernstige mate geschaad.
Dat eiser een goede staat van dienst heeft maakt dit niet anders.
11 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Gelet op dit oordeel kan in het midden blijven of verweerder -subsidiair- op goede gronden heeft aangenomen dat eiser ongeschikt is voor de uitoefening van zijn functie, anders dan door ziels- of lichaamsgebreken.
12 Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.H. Bergman, J.D.G.J. Dop en M.M.F. Holtrop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op: