ECLI:NL:RBSGR:2011:BV3508

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/30059
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor terugkeervisum van minderjarige vreemdeling geboren in Nederland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een minderjarige vreemdeling van Egyptische nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een terugkeervisum om deel te nemen aan een projectweek in Barcelona van haar school. De aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat verzoekster niet met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) Nederland was ingereisd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij als ware zij in het bezit van een terugkeervisum behandeld zou worden.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster in Nederland is geboren en getogen en dat zij nooit heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde van inreis met een mvv. De rechter stelde vast dat de minister niet had kunnen aantonen dat bij de totstandkoming van de beleidsregel rekening was gehouden met de situatie van verzoekster. Bovendien was er nog geen beslissing genomen op het bezwaar tegen een eerder besluit tot afwijzing van een verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekster om deel te nemen aan de projectweek zwaarder weegt dan het belang van de minister om de beleidsregel te handhaven.

De voorzieningenrechter heeft de minister opgedragen om verzoekster over de periode van 8 tot en met 16 oktober 2011 te behandelen als ware zij in het bezit van een terugkeervisum. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op € 874,- zijn vastgesteld, en is de minister verplicht om het betaalde griffierecht van € 152,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 11 / 30059
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2011
in de zaak van:
[verzoekster]
geboren op [geboortedatum], van Egyptische nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de minister van Buitenlandse zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 2 september 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een terugkeervisum voor de reisperiode van 8 oktober 2011 tot en met 15 oktober 2011. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 september 2011 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 15 september 2011 bezwaar gemaakt.
1.2 Verzoekster heeft op 15 september 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder op te dragen verzoekster te behandelen als ware zij in het bezit van een terugkeervisum.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven een nader schriftelijke standpunt in te nemen. Op 29 september 2011 heeft verweerder een standpunt ingenomen. De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 30 september 2011 gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven het onderzoek te sluiten zonder het houden van een nadere zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 30 september 2011 gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekster is geboren en getogen in Nederland en afkomstig uit een gezin van wie de ouders beide de Egyptische nationaliteit hebben. De vader verblijft, naar gesteld, al sinds 1987 in Nederland en de moeder sinds 1992. Beiden hebben sinds die tijd al diverse aanvragen bij verweerder ingediend om te trachten hun verblijf te legaliseren, maar tot nog toe zonder succes. Momenteel is bij verweerder in behandeling het bezwaar dat door de moeder van verzoekster - mede namens verzoekster en haar overige drie minderjarige kinderen - tegen het besluit van 23 september 2008 tot afwijzing van de aanvraag van 18 maart 2005 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘beperking conform beschikking Minister’.
Verzoekster heeft een terugkeervisum gevraagd in verband met haar voornemen om over de periode van 8 oktober 2011 t/m 15 oktober 2011 deel te nemen aan een projectweek in Barcelona van haar schoolklas, zijnde 4 havo van het [naam ] in Den Haag. Verzoekster heeft bij haar visumaanvraag een brief van 30 augustus 2011 van de coördinator van de Havo-afdeling van haar school overgelegd. Die schrijft dat de projectweek een vast onderdeel is van het curriculum in de bovenbouw, dat elke leerling uit de 4e klas verplicht is aan een dergelijke reis deel te nemen en gedurende de reis een aantal opdrachten moet uitvoeren die een beoordeling opleveren in het kader van het vak Culturele Kunstzinnige Vorming. De betreffende leerling zal na afloop van de reis een verslag moeten inleveren en wordt daarop eveneens beoordeeld.
2.2 In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor het gevraagde visum omdat zij nimmer rechtmatig verblijf heeft gehad.
2.3 In het verweerschrift heeft verweerder onderkend dat eiseres thans rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, Vw door het bij uitspraak van 9 juli 2009 (AWB 08/35922) toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening gedurende de behandeling van het hierboven vermelde bezwaar. Volgens het beleid komt verzoekster echter niet in aanmerking voor een terugkeervisum nu zij niet met een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) Nederland is ingereisd en er geen sprake is geweest van een vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn in A2/4.3.3.2 Vc beleidsregels opgenomen omtrent de voorwaarden waaronder aan hier te lande op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g, of h Vw vreemdelingen een terugkeervisum kan worden verleend. In die beleidsregels is onder meer neergelegd dat de vreemdeling die op grond van artikel 8, aanhef en onder h Vw rechtmatig verblijf heeft én met de vereiste mvv is ingereisd in aanmerking kan komen voor een terugkeervisum indien sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek beoogt. In het beleid wordt een deelname aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland als een dringende reden geduid.
2.5 Ter zitting heeft de voorzieningenrechter verweerder verzocht aan te geven of bij het opstellen van het voornoemde beleid rekening is gehouden met de omstandigheid dat in Nederland geboren en getogen vreemdelingen nimmer aan de voor het verkrijgen van een terugkeervisum opgestelde voorwaarde kunnen voldoen om met een geldige mvv Nederland in te reizen. Verweerder heeft op deze vraag geen antwoord kunnen geven, maar zich in zijn brief van 29 september 2011 wel op het standpunt gesteld dat de ouders van verzoekster tijdens het onrechtmatig verblijf voor gezinsuitbreiding hebben gekozen terwijl geen zekerheid bestond omtrent de verblijfstatus van de ouders en hun kinderen. De gevolgen hiervan komen volgens verweerder voor rekening en risico van verzoekster. Daarnaast meent verweerder dat de positie van verzoekster niet verschilt met andere vreemdelingen die in Nederland zijn geboren en mvv-plichtig zijn. Het enkele feit dat een vreemdeling in Nederland is geboren, is onvoldoende om tot vrijstelling van het mvv-vereiste te komen. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
2.6 In reactie hierop heeft verzoekster aangegeven dat verweerder ten onrechte geen gebruik maakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb. Volgens verzoekster dient haar belang bij deelname aan de projectweek in Barcelona zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij het niet verlenen van een terugkeervisum.
2.7 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de grond dat verweerder in dit geval met toepassing van artikel 4:84 Awb dient af te wijken van de beleidsregel dat de rechtmatig hier te lande verblijvende vreemdeling met de vereiste mvv is ingereisd een goede kans van slagen. Voor dat oordeel is in de eerste plaats redengevend dat verzoekster een minderjarige vreemdeling is die hier te lande is geboren en getogen en zelf nimmer heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde van inreis met de vereiste mvv. Voorts is redengevend dat verweerder niet heeft kunnen aangeven of met die situatie bij de totstandkoming van voormelde beleidsregel rekening is gehouden. Tenslotte is redengevend de omstandigheid dat verweerder nog steeds niet heeft beslist op het bezwaar tegen het besluit van 23 september 2008 tot afwijzing van de mede namens verzoekster gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verweerders in zijn brief van 29 september 2011 verwoorde standpunt leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Door de gevolgen van het handelen van de ouders van verzoekster bij de beoordeling van haar verzoek tot het verlenen van een terugkeervisum voor risico van verzoekster te laten, geeft verweerder er geen blijk van het individuele belang van verzoekster bij deelname aan de projectweek in Barcelona daadwerkelijk te hebben afgewogen tegen het belang van verweerder bij handhaving van de beleidsregel dat de vreemdeling is ingereisd met een (geldige) mvv.
2.8 Nu het bezwaar een goede kans van slagen heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster om aan de projectweek in Barcelona van haar school te kunnen deelnemen zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder om haar niet te behandelen als ware zij in het bezit van een terugkeervisum. De voorzieningenrechter zal daarom de gevraagde voorziening toewijzen. De voorzieningenrechter realiseert zich dat deze voorziening een voorlopig karakter ontbeert, maar ziet in die omstandigheid in dit bijzondere geval, waarin de voorzieningenrechter niet zelf op het bezwaar kan beslissen en de projectweek op korte termijn zal plaatsvinden, geen aanleiding het verzoek niet toe te wijzen.
2.9 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.10 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.2 draagt verweerder op verzoekster over de periode van zaterdag 8 oktober 2011 tot en met zondag 16 oktober 2011 te behandelen als ware zij in het bezit van een terugkeervisum;
3.1 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoekster;
3.2 draagt verweerder op € 152,- te betalen aan verzoekster als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2010.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.