ECLI:NL:RBSGR:2011:BV2521

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
378868 FA RK 10-8553
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.G. Kok
  • J. Ghrib
  • M.C. Wesselman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis voor betrokkene met ziekte van Huntington

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2011 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De betrokkene verblijft in het Topaz Overduin te Katwijk op basis van een voorlopige machtiging die op 11 juni 2010 is afgegeven en geldig was tot 11 december 2010. De rechter-commissaris heeft de betrokkene op 3 februari 2011 gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.B. Peters. Tijdens de zitting zijn ook de behandelend arts R. Hoekstra en de psychiatrisch verpleegkundige E. Schaap gehoord.

De rechtbank overweegt dat de machtiging alleen kan worden verleend als de geestelijke stoornis van de betrokkene ook na de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging aanwezig zal zijn en er gevaar voor de betrokkene zelf of anderen bestaat. De rechtbank concludeert dat de betrokkene, die lijdt aan de ziekte van Huntington, een gevaar vormt voor zichzelf en anderen, en dat dit gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis.

De advocaat van de betrokkene heeft aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet correct was ondertekend en dat de betrokkene vrijwillig in de instelling verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat de betrokkene, door gebrek aan ziekte-inzicht, niet vrijwillig meewerkt aan zijn behandeling, wat een machtiging op basis van de Wet Bopz rechtvaardigt. De rechtbank verleent daarom de gevraagde machtiging tot voortgezet verblijf in de verpleeginrichting tot en met 11 december 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer : 10-8553
Zaaknummer : 378868
Datum beschikking : 23 februari 2011
P- nummer : 1025763
Machtiging tot voortgezet verblijf
Beschikking op het op 19 januari 2011 ingekomen verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage met betrekking tot:
[de betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum],
advocaat: mr. O.C. Bondam te Wassenaar.
De betrokkene verblijft in verpleeg-,behandel- en huntingtoncentrum Topaz Overduin te Katwijk krachtens een voorlopige machtiging d.d. 11 juni 2010 geldend uiterlijk tot en met 11 december 2010.
Procedure
De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft deze zaak op de voet van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verwezen naar de meervoudige kamer.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de op 18 januari 2011 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de heer M. Knop, BOPZ-arts, welke verklaring door hem is ondertekend als geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis;
- een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan.
Bij beschikking van 9 december 2010 heeft de rechtbank de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de stukken te complementeren met een aan de geldende vereisten voldoende geneeskundige verklaring die uiterlijk op 17 december 2010 aan de rechtbank moet zijn overgelegd.
De officier van justitie heeft nadien het onderhavige verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf betreffende de betrokkene ingediend.
De rechter-commissaris heeft de betrokkene op 3 februari 2011 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan door mr. J.B. Peters, waarnemend voor zijn advocaat.
De rechter-commissaris heeft zich in aanwezigheid van de betrokkene en zijn advocaat laten voorlichten door de behandelend arts R. Hoekstra en de psychiatrisch verpleegkundige E. Schaap.
Van het horen van de betrokkene en de overige hierboven genoemde personen is proces-verbaal opgemaakt.
Verzoek
Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis i.c. een verpleeginrichting van betrokkene.
De betrokkene voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 15, 16 en 17 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz).
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar zal doen veroorzaken, en het gevaar niet door tussenkomst van personen en instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat bij betrokkene ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging een stoornis van de geestvermogens in de zin van de Wet Bopz aanwezig zal zijn.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hiervoor genoemde gevaar zich blijft voordoen. De betrokkene levert door zijn ziekte een gevaar op voor zichzelf en voor anderen.
De advocaat van betrokkene heeft ter zitting aangevoerd dat bij voormelde tussenbeschikking aan de Officier van Justitie is verzocht om uiterlijk voor 17 december 2010 met een nieuwe geneeskundige verklaring te komen, doch hij constateert dat de verklaring een maand later, te weten 19 januari 2011, is overgelegd dan feitelijk de bedoeling was. De Wet BOPZ biedt echter niet de mogelijkheid om de Officier van Justitie niet ontvankelijk te laten verklaren. Wel verzoekt de advocaat om de termijn van de rechterlijke machtiging te verkorten, dan wel om de rechterlijke machtiging niet in te laten gaan op de datum van de beslissing. De rechtbank is, gelet op hetgeen de advocaat heeft aangevoerd, van oordeel dat voornoemde omstandigheden aanleiding geven om de termijn in te laten gaan op de datum waarop de voorlopige machtiging is geëxpireerd, zijnde 11 december 2010, zodat de machtiging -in geval van toewijzing- niet verder zal worden verleend dan tot en met 11 december 2011.
De advocaat van betrokkene heeft eveneens aangevoerd dat de geneeskundige verklaring niet is ondertekend door de geneesheer-directeur, zoals wettelijk vereist, maar door de heer M.Knop, BOPZ-arts. Voorts vraagt de advocaat zich af of de betrokken arts bemoeienis heeft gehad met de behandeling van betrokkene.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit het verhandelde ter zitting duidelijk is komen vast te staan dat de betreffende arts, die betrokkene persoonlijk heeft onderzocht, niet de behandelend arts is en gekwalificeerd is als specialist ouderengeneeskunde binnen het behandel- en verpleeghuis Topaz voor Huntington patiënten, waarmee hij naar oordeel van de rechtbank kan worden aangemerkt als "medical expert" in de zin van het Varbanov arrest. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gezien de omstandigheden van het geval waarin een geneesheer-directeur niet voorhanden is, onderhavige arts in casu ook als geneesheer-directeur fungeert, zodat mede gelet hierop de geneeskundige verklaring op de juiste wijze tot stand is gekomen.
Voorts heeft de advocaat aangevoerd dat een rechterlijke machtiging niet nodig is nu betrokkene vrijwillig in het ziekenhuis wil blijven en middelen en maatregelen uit hoofde van de Wet WGBO toegepast kunnen worden indien betrokkene zich verzet tegen de inname van zijn medicatie. Betrokkene heeft ter zitting verklaard niet altijd zijn medicatie te nemen.
De arts heeft vervolgens verklaard dat betrokkene lijdt aan de ziekte van Huntington en nauwelijks ziekte-inzicht en besef heeft. Betrokkene verzet zich als gevolg daarvan frequent tegen inname van zijn medicatie, waardoor betrokkene zichzelf ernstig beschadigt en verwaarloost en zijn algehele toestand verslechtert. Ook is er ten gevolge van de weigering van medicatie geregeld sprake van agressie van betrokkene naar verpleegkundigen. De grondslag van het verzoek is om dwangbehandeling te kunnen toepassen, aldus de arts.
De rechtbank is gelet, op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat nu betrokkene weliswaar vrijwillig wil verblijven in de instelling, maar vanuit een gebrek aan inzicht in zijn ziekte of de noodzaak tot behandeling, niet vrijwillig wil meewerken aan zijn behandeling, te weten medicatie-inname, die noodzakelijk is om het gevaar voor zelfverwaarlozing en agressie naar derden af te wenden, geen sprake is van de nodige bereidheid tot vrijwillig verblijf als bedoeld in artikel 2 lid 4 Wet BOPZ . De rechtbank overweegt hiertoe dat in onderhavig geval, gelet op de veelvuldige weigering van medicatie door betrokkene, sprake is van dusdanig structurele omstandigheden die zodanig ernstig gevaar opleveren voor betrokkene zelf en anderen, dat deze niet vallen binnen het toepassingsgebied van de WGBO, maar een machtiging uit de hoofde van de Wet BOPZ rechtvaardigen. De rechtbank acht derhalve geen termen aanwezig tot afwijzing van het verzoek.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis i.c. een verpleeginrichting kan worden afgewend.
Mitsdien zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De rechtbank:
verleent machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, i.c. een verpleeginrichting van:
[de betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
uiterlijk tot en met 11 december 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kok, J. Ghrib en M.C. Wesselman, bijgestaan door S.P.M. Flipse als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.