ECLI:NL:RBSGR:2011:BV2518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
398941 FA RK 11-5550
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige machtiging tot opname in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten en de rol van de geneeskundige verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 augustus 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot opname in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten. De rechtbank heeft de betrokkene, die vrijwillig in de inrichting verblijft, gehoord in aanwezigheid van zijn advocaat. De behandelend arts, orthopedagoge en groepsbegeleider hebben de rechtbank voorzien van informatie over de situatie van de betrokkene. De rechtbank stelt vast dat de machtiging alleen kan worden verleend als er sprake is van een stoornis van de geestvermogens die een gevaar voor de betrokkene of anderen met zich meebrengt, en dat dit gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten de inrichting.

De advocaat van de betrokkene betwist de deskundigheid van de geneesheer-directeur die de geneeskundige verklaring heeft opgesteld, omdat deze geen psychiater is. Daarnaast wordt de objectiviteit van de verklaring in twijfel getrokken, omdat deze is gebaseerd op informatie van derden. De rechtbank overweegt dat, volgens jurisprudentie, het niet altijd noodzakelijk is dat de geneeskundige verklaring door een psychiater wordt opgesteld, vooral niet in situaties waar geen psychiaters beschikbaar zijn. De rechtbank concludeert dat de betrokken arts, als geneeskundige directeur, kan worden aangemerkt als 'medical expert' in de zin van het Varbanov-arrest.

De rechtbank oordeelt verder dat het verweer van de advocaat niet opgaat, omdat het aan de arts is om de informatie van derden te toetsen en te interpreteren. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar dat de betrokkene oplevert niet door andere middelen kan worden afgewend en dat de betrokkene verzet toont tegen opname. Uiteindelijk verleent de rechtbank de voorlopige machtiging tot opname in de inrichting voor een periode van zes maanden, ingaande op de uiterste datum waarop conform de Wet Bopz beslist had moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer : FA RK 11-5550
Zaaknummer : 398941
Datum beschikking : 18 augustus 2011
P- nummer : 1036504
Voorlopige machtiging
Beschikking op het op 15 juli 2011 ingekomen verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement 's-Gravenhage, met betrekking tot:
[de betrokkene],
de betrokkene,
geboren op [geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats betrokkene],
vrijwillig verblijvende in de inrichting voor verstandelijk gehandicapten Ipse de Bruggen te Nootdorp,
advocaat: mr. A.M. de Deken te Delft.
Procedure
Bij het verzoekschrift zijn de volgende stukken - voor zover van belang - overgelegd:
- de op 6 juli 2011 ondertekende en met redenen omklede verklaring van A.C. Louisse, arts voor verstandelijk gehandicapten, als geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis;
- een afschrift van het behandelingsplan en een afschrift van de aantekeningen omtrent de geestelijke en lichamelijke toestand van de betrokkene en de op hem toegepaste behandeling en de effecten ervan;
- een uittreksel uit het gezagsregister.
De rechtbank heeft de betrokkene op 18 augustus 2011 gehoord. De betrokkene werd bijgestaan door zijn advocaat.
De rechtbank heeft zich in aanwezigheid van de betrokkene en zijn advocaat laten voorlichten door de behandelend arts J. Jansen, de orthopedagoge W. Kroese en de groepsbegeleider T. Roessen.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in inrichting voor verstandelijk gehandicapten, van de betrokkene.
De betrokkene voert verweer, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Beoordeling
Op het verzoek zijn van toepassing de artikelen 2, 3, 5, 6, 8 en 9 van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz).
De advocaat van de betrokkene heeft aangevoerd dat de wettelijke beslistermijn van drie weken is verlopen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechter moet zijn beslissing zo spoedig mogelijk nemen. Op het overschrijden van de beslistermijn van artikel 9 lid 1 Wet Bopz staat geen andere sanctie dan die van art. 48 lid 1 sub 2 Wet Bopz: 'de geneesheer-directeur dient de betrokkene uit het ziekenhuis te ontslaan.' Zo lang dit niet is gebeurd kan op het verzoek worden beslist (zie HR. 28 oktober 1994, NJ 1995,125, m.nt. JdB). Ten tijde van het verzoek verbleef betrokkene in de inrichting voor verstandelijk gehandicapten. Nu ter terechtzitting blijkt dat betrokkene nog steeds in de inrichting verblijft en tussentijds niet is ontslagen, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. De rechtbank zal ambtshalve de machtiging verlenen voor een periode van zes maanden ingaande op de uiterste datum dat conform artikel 9 lid 1 Wet Bopz had moeten worden beslist.
De rechtbank stelt voorop dat de verzochte machtiging slechts mag worden verleend wanneer een stoornis van de geestvermogens de betrokkene het gevaar doet veroorzaken en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een inrichting voor verstandelijk gehandicapten kan worden afgewend.
De rechtbank is van oordeel dat er bij de betrokkene sprake is van een stoornis van de geestesvermogens als bedoeld in de Wet Bopz.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het hiervoor genoemde gevaar zich voordoet. De betrokkene levert door zijn ziekte een gevaar op voor zichzelf en een of meer anderen en voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank baseert zijn oordeel mede op de overgelegde geneeskundige verklaring. De advocaat van betrokkene betwist primair de deskundigheid van de geneesheer-directeur die de geneeskundige verklaring heeft opgemaakt nu deze geen psychiater is. Subsidiair betwist de advocaat de objectiviteit van de geneeskundige verklaring, nu uit geneeskundige verklaring blijkt dat een groot aantal gedragingen en feiten geen eigen waarneming betreffen maar zijn medegedeeld door de orthopedagoge W. Kroese aan de geneesheer-directeur en de geneesheer-directeur zich voorts heeft laten voorlichten door de behandelend arts.
Ten aanzien van het primaire verweer oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens inmiddels gevormde jurisprudentie voortvloeiende uit het op deze kwestie toegespitste Varbanov-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 5 oktober 2000, BJ 2001/26), wordt onder omstandigheden aanvaard dat de eis dat de geneeskundige verklaring dient te zijn opgesteld door een niet-behandelend psychiater, in de praktijk in redelijkheid niet in alle gevallen te handhaven is (bijvoorbeeld rechtbank 's-Gravenhage 9 september 2008, BJ 2009/30). Dit vloeit mede voort uit het gegeven dat de wetgever de wet Bopz niet alleen op de psychiatrische zorg, maar in gelijkluidende zin ook op de geriatrische- en zwakzinnigenzorg en op verpleeginrichtingen van toepassing heeft doen zijn. In inrichtingen bedoeld voor die drie laatstgenoemde categorieën zijn niet steeds psychiaters werkzaam, maar veeleer specifiek op die betreffende vakgebieden van zorg deskundige artsen. Derhalve ligt de vraag voor of in het onderhavige geval de betrokken arts - niet zijnde psychiater - kan worden aangemerkt als "medical expert" in de zin van het Varbanov-arrest. De rechtbank overweegt in dat verband dat de betreffende arts fungeert als geneeheer-directeur van de inrichting waar betrokkene verblijft. In de geneeskundige verklaring wordt de arts aangeduid als zijnde arts voor verstandelijk gehandicapten. De rechtbank is van oordeel dat een niet-behandelend arts voor verstandelijk gehandicapten, optredend in zijn functie van geneesheer-directeur, voor het opmaken van een geneeskundige verklaring met betrekking tot iemand die wegens meervoudige problematiek in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten is opgenomen, kan worden aangemerkt als "medical expert" in de zin van het Varbanov-arrest.
Ten aanzien van het subsidiaire verweer overweegt de rechtbank dat een psychiatrisch onderzoek altijd een momentopname is. Om een goed beeld te krijgen van iemands ziekte, kan het daarom nodig zijn dat de arts die het onderzoek doet zich laat voorlichten door derden, waaronder de behandelaars van de betrokkene. Dat is met name het geval wanneer het gaat om gedragingen die zich niet de hele tijd voordoen, zoals bijvoorbeeld agressieve uitbarstingen en ontremmingen. Het is vervolgens aan de arts die het onderzoek verricht om de mededelingen van genoemde derden te toetsen en te interpreteren; dat is zijn kunde en zijn verantwoordelijkheid. Dat uit de onderhavige geneeskundige verklaring blijkt dat de geneesheer-directeur zich heeft laten voorlichten door anderen en zijn oordeel mede vormt op basis van die mededelingen, doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook niets af aan de waarde van die geneeskundige verklaring. De rechtbank gaat derhalve aan dat verweer voorbij.
De rechtbank is van oordeel dat het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een inrichting voor verstandelijk gehandicapten kan worden afgewend.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de betrokkene blijk geeft van verzet tegen opneming en verblijf in een inrichting voor verstandelijk gehandicapten.
Beslissing
De rechtbank:
verleent voorlopige machtiging tot het doen opnemen en doen voortduren van het verblijf in een inrichting voor verstandelijke gehandicapten, van:
[de betrokkene],
geboren op [geboortedatum],
uiterlijk tot en met 8 februari 2012.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, kinderrechter, bijgestaan door Z.S. Chaouat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2011.