1. Procesverloop
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 21 oktober 2010 het op 26 augustus 2010 aan eiseres verstrekte visum voor kort verblijf nietig verklaard. Eiseres heeft tegen het besluit op 8 november 2010 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 21 juli 2011 ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit op 15 augustus 2011 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 november 2011. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres was houdster van een reisvisum voor het Schengengebied met een geldigheidsduur van 90 dagen in de periode van 31 augustus 2010 tot 22 februari 2010. Dit visum heeft eiseres verkregen van de Poolse ambassade in de Oekraïne. Op 21 oktober 2010 heeft de Koninklijke Marechaussee op Schiphol, met toestemming van de Poolse ambassade in de Oekraïene, eiseres de toegang tot Nederland geweigerd. Op diezelfde dag is eiseres gehoord en daarvan is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Eiseres is een maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. De maatregel is op 22 oktober 2010 ter effectuering van de uitzetting opgeheven. Bij brief van 24 januari 2011 heeft het Poolse consulaat in Warschau een verklaring afgelegd.
2.2 De geldigheidsduur van het visum was ten tijde van de behandeling van het beroep reeds verstreken, zodat de rechtbank zich voor de vraag gesteld ziet of eiseres belang heeft bij de behandeling van het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft, in die zin dat hij daardoor materieel in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
2.3 De gemachtigde van eiseres heeft zich ter zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat het procesbelang van eiseres gelegen is in het feit dat zij financiële schade heeft geleden als gevolg van de nietigverklaring van het visum en dat zij bij gegrondverklaring van het beroep een zelfstandig schadebesluit zal indienen bij verweerder om deze schade vergoed te krijgen. Aangezien eiseres na de nietigverklaring van het visum haar reis niet heeft kunnen voortzetten en zij een nieuw vliegticket heeft moeten aanschaffen om terug te kunnen keren naar de Oekraïene, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat eiseres financiële schade heeft geleden als gevolg van de nietigverklaring. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2002 (LJN: AE3664) is de rechtbank gelet daarop van oordeel dat eiseres belang heeft bij de behandeling van het onderhavige beroep.
2.4 Eiseres heeft primair aangevoerd dat er ten aanzien van het besluit in primo en het besluit op bezwaar onvoldoende grond was om haar visum op grond van artikel 34, eerste lid, van Verordening Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (de Visumcode) nietig te verklaren. Reeds uit de mededeling van de Poolse vertegenwoordiging in voornoemde brief van 24 januari 2011 dat het visum rechtmatig was afgegeven, blijkt dat er voor verweerder geen grond was voor het oordeel dat gebleken zou zijn dat op het moment van afgifte van het visum niet aan de afgiftevoorwaarden voldaan was.
2.5 Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Visumcode wordt een visum nietig verklaard indien blijkt dat op het moment van afgifte niet aan de afgiftevoorwaarden voldaan was, met name indien er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het visum op onrechtmatige wijze is verkregen. Een visum wordt in beginsel nietig verklaard door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven. Een visum kan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat nietig worden verklaard; in dat geval worden de autoriteiten van de lidstaat die het visum heeft afgegeven van de nietigverklaring in kennis gesteld. In het zesde lid van artikel 34 van de Visumcode staat dat de beslissing tot nietigverklaring van een visum en de gronden waarop deze is gebaseerd, aan de aanvrager kenbaar wordt gemaakt door middel van het standaardformulier van bijlage VI.
2.6 De rechtbank constateert dat het besluit in primo een standaardformulier betreft als bedoeld in artikel 34, zesde lid, van de Visumcode, gedateerd op 21 oktober 2010, waarop is aangekruist dat het visum nietig is verklaard. Onder de kop ‘Dit besluit is gebaseerd op de volgende redenen’ is geen reden aangekruist.
2.7 In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het bepaalde in artikel 34, tweede lid, Visumcode waarin is beschreven op welke grond een visum kan worden ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder overwogen dat in dit geval de weigeringsgrond genoemd in artikel 32 onder a (ii), van de Visumcode van toepassing is. Volgens verweerder is eiseres de toegang geweigerd omdat de informatie die eiseres bij binnenkomst heeft verstrekt niet in overeenstemming is met de informatie die zij bij de Poolse ambassade in Oekraïne heeft verstrekt ter verkrijging van het visum. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen van 21 oktober 2010 waarin staat dat eiseres heeft verklaard dat zij voor toeristische doeleinden naar Europa is gekomen, terwijl het visum is afgegeven voor zakelijke doeleinden. Vanwege het feit dat eiseres tijdens het gehoor op 21 oktober 2010 niet heeft aangegeven dat zij voor zakelijke doeleinden naar Polen wil reizen, heeft eiseres haar reisdoel niet aannemelijk gemaakt. Nu eiseres heeft aangegeven dat zij naar Frankrijk en Italië had willen reizen, had zij een visum moeten aanvragen bij de Nederlandse, de Franse of Italiaanse vertegenwoordiging. Op grond van al het voorgaande heeft verweerder het visum nietig verklaard. Verweerder heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.8 Nu verweerder het visum nietig heeft verklaard, had verweerder op basis van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Visumcode dienen te motiveren dat sprake was van de situatie dat gebleken is dat op het moment van afgifte niet aan de afgiftevoorwaarden voldaan was. Uit het besluit zoals dat hiervoor is weergegeven valt echter niet af te leiden dat daarvan sprake was. De enkele omstandigheid dat eiseres bij binnenkomst in Nederland, naar het zich laat aanzien, andere informatie heeft verstrekt dan de informatie die zij ten tijde van de aanvraag van het visum heeft verstrekt, leidt er niet zonder meer toe dat op het moment van afgifte niet aan de afgiftevoorwaarden was voldaan. Daarbij is voorts van belang dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door eiseres overgelegde vliegtickets van Amsterdam naar Warschau , gedateerd op 21 oktober 2010, en van Venetië naar Kiev, gedateerd op 25 oktober 2010. Deze tickets ondersteunen het in bezwaar naar voren gebrachte reisverhaal van eiseres dat zij op 21 oktober 2010 van Amsterdam door zou vliegen naar Warschau en uiteindelijk vanuit Venetië naar Kiev zou terugvliegen op 25 oktober 2010. Ook is van belang dat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd dat zij voornemens was samen met haar echtgenoot zakelijke besprekingen te voeren in Polen. Ter onderbouwing van die stelling heeft eiseres een brief overgelegd van [naam], een bedrijf uit Polen, gedateerd op 11 augustus 2010. In deze brief staat onder meer dat dit bedrijf in verband met de samenwerking in het tijdvak van 23 augustus 2010 tot 22 februari 2011 een aantal met name genoemde werknemers van de firma [naam] in Oekraïene wil uitnodigen, waaronder eiseres. Dienaangaande heeft verweerder overwogen dat dit niet bijdraagt aan de onderbouwing van het zakelijke doel van de reis van eiseres, omdat eiseres verklaard heeft dat zij haar echtgenoot in diens bedrijf ondersteunt, terwijl de naam van de echtgenoot van eiseres niet in de brief is genoemd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat de echtgenoot van eieres niet in de brief is genoemd, omdat hij eigenaar is van het bedrijf [naam] en geen werknemer. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder evenmin zonder meer voorbij heeft kunnen gaan aan de informatie zoals die blijkt uit voornoemde brief. De door verweerder gehanteerde redenering zoals hiervoor beschreven in rechtsoverweging 2.8 lijkt er veeleer op dat verweerder meent dat eiseres bij binnenkomst in Nederland niet aan de voorwaarden voldeed. Gegeven het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Visumcode kan dat echter geen grond zijn voor intrekking van een visum. Bovendien kan verweerder zonder nadere toelichting niet worden gevolgd in zijn standpunt, welk standpunt ook door de gemachtigde van verweerder ter zitting nog is herhaald, dat de weigeringsgrond voor verlening van een visum genoemd in artikel 32, onder a(ii) van de Visumcode van toepassing zou zijn. Bij het voorgaande mede in aanmerking genomen dat verweerder op het standaardformulier geen reden heeft aangekruist voor de nietigverklaring en dat eiseres in bezwaar gemotiveerd heeft betwist dat zij (uitsluitend) voor toeristische doeleinden naar Europa is gekomen, heeft verweerder het besluit onvoldoende gemotiveerd. Het besluit is derhalve genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
2.9 Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De door eiseres aangevoerde beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen slaagt derhalve eveneens. Het bestreden besluit is in die zin onzorgvuldig tot stand gekomen en strijdig met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:2 van de Awb.
2.10 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De overige beroepsgronden behoeven derhalve geen bespreking.
2.11 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht om, in het geval de rechtbank het beroep gegrond verklaart, het visum te beschouwen als ingetrokken in plaats van als nietig verklaard. Voor zover verweerder daarmee heeft bedoeld te betogen dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zou moeten laten, volgt de rechtbank dit betoog niet. Nietigverklaring van het visum heeft als rechtsgevolg dat het visum geacht moet worden nooit te zijn afgegeven en intrekking van het visum heeft als rechtsgevolg dat het visum rechtsgeldig is geweest vanaf het moment van afgifte tot het moment van intrekking. Nu intrekking van het visum tot andere rechtsgevolgen zou leiden dan de onderhavige nietigverklaring, kan de rechtbank reeds om die reden niet voldoen aan dit verzoek van verweerder. Het subsidiaire verzoek van verweerder aan de rechtbank om zelf in de zaak te voorzien op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan evenmin worden ingewilligd. Aangezien niet vaststaat dat na de onderhavige vernietiging nog maar één beslissing mogelijk is, bestaat daarvoor geen grond. Daarbij komt dat de vernietiging van het bestreden besluit deels gebaseerd is op een motiveringsgebrek en uit vaste jurisprudentie volgt dat de rechtbank in dat geval niet zelf in een zaak behoort te voorzien. De rechtbank zal verweerder, gelet op het voorgaande, opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.13 Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.