Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:
[eiseres],
geboren op [1986], van Mongolische nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 mei 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 7 januari 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 april 2011. De rechtbank heeft vervolgens besloten de zaak door te verwijzen naar de meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op
6 september 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
S. Surenjav als tolk in de Mongoolse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Eiseres is in maart 2007 vanuit haar ouderlijk huis naar Ulaanbaatar gegaan om daar werk te zoeken. Daar is zij in contact gekomen met mensenhandelaren. Haar werd verteld dat zij kon gaan werken en studeren in Rusland. In Rusland aangekomen werd eiseres gedwongen in de prostitutie te werken om zo de kosten terug te betalen die waren gemaakt om haar naar Rusland te brengen. Na ruim drie maanden wist eiseres te ontsnappen. Eiseres is naar een klein station gelopen, waar zij op een vrachttrein is gestapt. Bij Irkoetsk is zij uitgestapt. Op het station heeft zij haar man ontmoet. Hij heeft haar onderdak geboden. Eiseres heeft hier verbleven van augustus 2007 tot mei 2009. Omdat eiseres zwanger was en zij de kosten daarvan niet konden dragen en omdat eiseres vreesde voor de mensenhandelaren zijn eiseres en haar echtgenoot naar Nederland gevlucht.
Overwegingen
1.1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van
belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van de minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
1.2. Een verdragsvluchteling is een vluchteling in de zin van het Internationaal Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen uit 1951. Volgens artikel 1 van dit verdrag wordt als vluchteling aangemerkt iedere persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit en die de bescherming van dat land niet kan, of uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
1.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1. Tussen partijen is allereerst in geschil of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op de a-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
2.2. Eiseres heeft zich - zakelijk weergegeven - op het standpunt gesteld dat zij kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat zij gegronde vrees heeft voor vervolging wegens het behoren tot een bepaalde sociale groep, namelijk die van minder opgeleide, arme en jonge Mongoolse vrouwen. Bovendien behoort zij tot de bepaalde sociale groep vrouwen die reeds het slachtoffer is geweest van mensenhandel. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar verschillende Guidelines van de UNHCR.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep van eiseres op de a-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 niet slagen. Zoals ook door eiseres is betoogd, kan het zijn van vrouw als een kenmerk van een sociale groep worden gezien. Dan moet er wel sprake zijn van bijkomende factoren die de betreffende sociale groep afbakenen. Ook het eerder slachtoffer zijn geweest van mensenhandel kan onder omstandigheden als een kenmerk van een sociale groep worden aangemerkt. Echter, hoe de sociale groep waartoe eiseres zou behoren ook wordt omschreven, eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij enkel vanwege het behoren tot deze groep gegronde vrees heeft voor vervolging. Haar vrees is immers dat ze het slachtoffer wordt van mensenhandelaren in Mongolië. De stelling van eiseres is dat dat risico groter is omdat zij tot de door haar omschreven categorie vrouwen hoort. Nog los van de vraag of hiermee sprake is van een herkenbare groep met een eigen samenhang, kan hier ten aanzien van deze groep niet worden gesproken van een discriminatoire vervolging waartegen het Vluchtelingenverdrag beoogt te beschermen. Immers, er is niet gesteld en evenmin gebleken dat de mensenhandelaren die eiseres stelt te vrezen deel uitmaken van de autoriteiten van het land van herkomst, laat staan dat ze namens die autoriteiten zouden optreden. Ook is niet gesteld of gebleken dat er sprake is van een situatie waarin het handelen van de mensenhandelaren bewust is getolereerd door die autoriteiten of dat die autoriteiten weigeren eiseres daartegen te beschermen. Vast staat dat eiseres heeft nagelaten de bescherming door de autoriteiten in te roepen terwijl eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat die autoriteiten niet in staat of bereid zijn relevante bescherming terzake te bieden. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een situatie waarin eiseres moet vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag (Vl.V) vanwege het behoren tot een sociale groep. Reeds hierom faalt haar beroep op vluchtelingenschap.
3.1 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij in aanmerking dient te komen voor een vergunning op de b-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Zij heeft in dit kader gewezen op haar vrees om opnieuw het slachtoffer te worden van mensenhandel. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat zij vreest voor represailles van de kant van de mensenhandelaren van wie zij de vorige keer het slachtoffer is geweest.
3.2. Ook deze beroepsgrond faalt. Zoals door verweerder ook ter zitting is aangevoerd, valt niet in te zien dat eiseres een reëel gevaar zou lopen om wederom geronseld te worden. De grondslag voor haar eerdere ronseling was gelegen in een misleidende advertentie, waar zij op had gereageerd. Zoals ook door eiseres ter zitting is bevestigd, zal zij dit niet nogmaals doen. Eiseres heeft weliswaar aangevoerd dat zij wellicht op een andere minder zachtzinnige manier zal worden geronseld, maar zij heeft dit niet nader weten te concretiseren of onderbouwen. Verweerder heeft zich voorts op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres tegen eventuele represailles van de kant van de mensenhandelaren de bescherming had kunnen inroepen van de autoriteiten. Zij heeft dit verzuimd. Dat de autoriteiten deze bescherming niet zouden kunnen of willen bieden, is zoals hierboven al werd overwogen onvoldoende gebleken. Weliswaar blijkt uit de door eiseres overgelegde informatie dat het overheidsapparaat niet vlekkeloos werkt en dat sprake is van corruptie bij de overheid, maar daaruit volgt niet dat het bij voorbaat kansloos is om de bescherming van de autoriteiten in te roepen.
4.1. Tenslotte is aan de orde of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op de c-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
4.2. Eiseres heeft in dit kader een beroep gedaan op het zogenoemde traumatabeleid en zich daarnaast beroepen op het bestaan van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard. In beide gevallen heeft eiseres gewezen op haar traumatische ervaringen als slachtoffer van mensenhandel.
4.3. Nog afgezien van de vraag of er in situaties als de onderhavige ruimte is om tot vergunningverlening over te gaan, nu de traumatische ervaringen waar eiseres zich op beroept niet hebben plaatsgevonden in haar land van herkomst, stelt de rechtbank vast dat deze traumatische ervaringen niet hebben geleid tot haar vertrek uit Rusland. Na haar ontsnapping heeft zij immers nog bijna twee jaar in Rusland verbleven. De uiteindelijke reden voor haar vertrek uit Rusland was volgens haar eigen verklaringen met name ingegeven door haar zwangerschap en de daarmee verbonden kosten, die eiseres niet kon betalen. Het causaal verband tussen de aangevoerde klemmende redenen van humanitaire aard en het daadwerkelijke vertrek ontbreekt dan ook. Reeds hierom faalt het beroep op de c-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. Het beroep van eiseres in dit kader op artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) faalt eveneens. Het vereiste van een causaal verband tussen de aangevoerde klemmende redenen van humanitaire aard en het uiteindelijke vertrek uit het land van herkomst is immers een wettelijk vereiste voor inwilliging van de aanvraag. Daarvan kan verweerder niet met toepassing van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb afwijken.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 11/849,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, en mrs. R.A. Sipkens en A.J. van Putten, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.