ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0737

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
402520 / HA RK 11-521 Wrakingnummer 2011/40
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met betrekking tot schadevergoeding

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechters mr. [X] en mr. [Y]. Het wrakingsverzoek werd ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.J. Brunia, in een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Barendrecht, met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding. Verzoekster had op 20 mei 2011 mr. [Y] gewraakt tijdens een comparitie, waarna de zaak werd geschorst. De wrakingskamer had eerder op 27 juli 2011 het verzoek tot wraking afgewezen, maar op 3 augustus 2011 verwees mr. [Y] de zaak naar de rol van 7 september 2011 voor vonnis, wat leidde tot de vrees van verzoekster dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat mr. [Y] met deze beslissing de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat verzoekster niet de gelegenheid had gekregen om te reageren op de besproken punten tijdens de comparitie. Het verzoek tot wraking van mr. [X] werd echter afgewezen, omdat er geen bewijs was van vooringenomenheid of schijn van partijdigheid. De wrakingskamer besloot dat het onderzoek in de hoofdzaak door een andere rechter moest worden hervat.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
wrakingnummer 2011/40
rekestnummer: 402520 HA RK 11-521
zaaknummer: 378102 HA ZA 10-3694
datum beschikking: 10 oktober 2011
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. S.J. Brunia te Rotterdam,
tegen
1) De Staat der Nederlanden (ministerie van Verkeer en Waterstaat, Infrastructuur en Milieu),
zetelende te 's-Gravenhage,
advocaat mr. drs. J.H. Geerdink te 's-Gravenhage,
2) De Gemeente Barendrecht,
zetelende te Barendrecht,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom te Barendrecht,
strekkende tot wraking van:
1) Mr. [X],
2) Mr. [Y]
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civielrecht,
hierna gezamenlijk te noemen de rechters of mr. [X] en mr. [Y].
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Op 20 mei 2011 heeft ten overstaan van mr. [Y] een comparitie van partijen plaats gevonden in de zaak van verzoekster tegen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Barendrecht met betrekking tot een vordering tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Verzoekster heeft ter zitting voornoemde rechter gewraakt. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt dat door partijen en de rechter is ondertekend. Uit dit proces-verbaal valt af te leiden dat partijen nog vóór mr. Brunia zijn wrakingsverzoek had geuit, in de gelegenheid zijn gesteld zich nader te beraden met betrekking tot de zaken die zij nog aan de rechtbank zouden willen voorleggen, met name op het gebied van de niet-ontvankelijkheid. Het verzoek is vervolgens voorgelegd aan de wrakingskamer. Op 27 juni 2011 is ter openbare terechtzitting het wrakingsverzoek behandeld. Bij beslissing van 27 juli 2011 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Op 3 augustus 2011 is de zaak door mr. [Y] vervolgens verwezen naar de rol van 7 september 2011 voor vonnis. Op 29 augustus 2011 heeft verzoekster verzocht om uitstel van het wijzen van het vonnis en tot het nemen van een akte. Bij brief van 31 augustus 2011 heeft mr. [X] als fungerend rolrechter beide verzoeken afgewezen. Bij fax d.d. 2 september 2011 heeft de advocaat van verzoekster een verzoek tot wraking van zowel mr. [Y] als van mr. [X] ingediend. Het verzoek is vervolgens voorgelegd aan de wrakingskamer. Bij fax d.d. 20 september 2011 heeft de advocaat van verzoekster verzocht om uitstel van de zitting van de wrakingskamer, welke zou plaatsvinden op 26 september 2011, en daarbij verzocht beide rechters op te roepen voor deze zitting teneinde in de gelegenheid te worden gesteld om de rechters vragen te stellen. Bij brief en per fax van 22 september 2011 heeft deze wrakingskamer verzoekster medegedeeld dat zij geen aanleiding ziet voor de gevraagde aanhouding en dat derhalve de zitting op 26 september 2011 doorgang zal vinden.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 26 september 2011 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster is, vertegenwoordigd door haar advocaat, ter zitting verschenen. Het wrakingsverzoek is door de advocaat aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. Mr. [X] heeft bij brief van 13 september 2011 haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt en tevens meegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. Tevens heeft zij aangegeven dat mr. [Y] wegens buitengewoon verlof niet in staat is om te reageren. Van de Staat der Nederlanden en de Gemeente Barendrecht is geen reactie ontvangen.
3. Het standpunt van verzoekster
Het wrakingsverzoek komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer.
Op 3 augustus 2011 heeft mr. [Y] eigenmachtig buiten de rol om contra legem en in strijd met de instructie van de wrakingskamer de procedure niet voortgezet in de stand waarop deze zich op het moment van de wraking bevond, maar heeft zij de zaak verwezen naar de rol van 7 september 2011 voor vonnis. Het proces-verbaal van de comparitie van 20 mei 2011 is opgemaakt tot aan het moment van de wraking. Daaruit blijkt dat de rechter vóór de schorsing van de comparitie heeft aangegeven dat partijen zich nader konden beraden over zaken die zij nog aan de rechtbank wilden voorleggen. Partijen was dus in het vooruitzicht gesteld nog nadere punten aan de orde te kunnen stellen. Partijen hebben echter deze gelegenheid niet gehad, aangezien mr. [Y] vervolgens buiten de rol om en buiten partijen om de zaak naar de rol heeft verwezen voor vonnis en mr. [X] nadien heeft geweigerd uitstel te verlenen en een akte te mogen nemen . De eigen interpretatie van de rechters is in flagrante strijd met de wet en het recht en het vonnis van de wrakingskamer, lijkt te zijn ingegeven door de wens van mr [Y] de zaak voor haar vertrek af te doen en geeft blijk van uitdrukkelijke partijdigheid, in ieder geval is daardoor op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt.
4. Het standpunt van mr. [X]
Het standpunt van mr. [X] komt kort en zakelijk weergegeven op het volgende neer. Volgens vaste jurisprudentie kunnen beslissingen van procedurele aard geen grond voor wraking opleveren, tenzij daaruit blijkt van vooringenomenheid van de beslissende rechter. Verzoekster heeft naar haar oordeel geen feiten of omstandigheden aangevoerd die blijk geven van vooringenomenheid of waardoor haar rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het is niet juist om achteraf een rechter (een schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid te verwijten enkel op grond van de inhoud en motivering van diens beslissing, ook niet als bij die beslissing de wet niet juist is toegepast, hetgeen zij echter bestrijdt. Met betrekking tot het verzoek tot uitstel van het wijzen van vonnis, had dit eveneens tot doel het indienen van een akte nadat al vonnis was bepaald. Daarbij is ten aanzien van de klemmende redenen nog toegevoegd dat uit het proces-verbaal is gebleken dat partijen tijdens de schorsing van de zitting in de gelegenheid zijn gesteld om in het proces-verbaal nog opmerkingen te maken ten aanzien van zaken die zij nog aan de rechtbank wilden voorleggen met name op het gebied van niet-ontvankelijkheid. In het proces-verbaal is over de wensen van partijen daarover echter niets terug te vinden, terwijl dat is ondertekend door partijen.
Mr. [X] verzoekt het tegen haar gerichte wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen. In dat geval verzoekt zij ingevolge artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.
5. De beoordeling
5.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijke apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3. In de eerste plaats ligt ter beoordeling van de wrakingskamer de vraag voor of de zitting dient te worden aangehouden teneinde de rechters op te roepen om op de zitting te verschijnen. Het door verzoekster reeds gedane schriftelijke verzoek tot aanhouding is bij brief van deze wrakingskamer d.d. 22 september 2011 afgewezen. Ook thans ziet de wrakingskamer geen aanleiding om tot aanhouding van de zitting over te gaan. De omstandigheid dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om ter zitting door de wrakingskamer te worden gehoord impliceert immers niet een recht van één van de partijen om vragen te stellen aan een andere partij.
5.4. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of mr. [Y] door haar handelen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Daartoe wordt als volgt overwogen. Op de zitting van 20 mei 2011 heeft verzoekster mr. [Y] gewraakt. De zaak is vervolgens geschorst. Op 27 juli 2011 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Op 3 augustus 2011 heeft mr. [Y] vervolgens beslist dat de zaak wordt verwezen naar de rol van 7 september 2011 voor vonnis. Dit betreft een procedurele beslissing die volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet tot wraking kan leiden. In dit geval oordeelt de wrakingskamer echter dat mr. [Y] met deze beslissing de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat partijen nog de gelegenheid zouden krijgen nadere punten aan de orde te stellen, in het bijzonder ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer. Door het wrakingsverzoek is de comparitie vervolgens met onmiddellijke ingang geschorst en zijn partijen daar niet meer aan toe gekomen. Dit betekent dat na afwijzing van het verzoek tot wraking, partijen alsnog daartoe de gelegenheid hadden moeten krijgen. Mr. [Y] heeft echter, zonder partijen daaromtrent te horen, op 27 juli 2011 de zaak naar de rol van 7 september 2011 verwezen voor vonnis. Aldus heeft mr. [Y] aan verzoekster de mogelijkheid ontnomen om te reageren op hetgeen tijdens de comparitie is besproken, met name met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid. Gebleken is dat mr. [Y] van 7 september 2011 tot en met 5 december 2011 buitengewoon verlof heeft. Onder deze omstandigheden is de wrakingskamer van oordeel dat, hoe onbedoeld ook, de uiterlijke schijn is gewekt dat zij haar oordeel over die niet-ontvankelijkheid al had geveld en dat zij de zaak nog voor de ingang van haar verlof wilde afdoen. Daarmee is bij verzoekster een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid gewekt. Derhalve zal het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [Y] worden toegewezen.
5.5. Vervolgens dient te worden beoordeeld of mr. [X] door het verzoek tot uitstel van het vonnis en tot het nemen van een akte af te wijzen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. In dit verband wordt als volgt overwogen. Voorop dient te staan dat mr. [X] als rolrechter in beginsel gebonden is aan de beslissing van de beslissende rechter. In dit geval heeft mr. [X] wellicht het van de zitting van 20 mei 2011 opgemaakte proces-verbaal onjuist geïnterpreteerd. Dat betekent echter niet dat zij daarmee vooringenomen is geweest dan wel dat zij de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Ook zijn geen andere omstandigheden aangevoerd die tot een dergelijk oordeel kunnen leiden. Het wrakingsverzoek ten aanzien van mr. [X] zal dan ook worden afgewezen.
5.6. Het verzoek van mr. [X] om ingevolge artikel 39 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen, zal worden afgewezen. De wrakingskamer ziet geen grond voor toewijzing van dit verzoek.
5.7. Het onderzoek in deze zaak zal door een andere rechter in deze rechtbank moeten worden hervat.
5.8. Derhalve zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot aanhouding af;
wijst het verzoek tot wraking toe ten aanzien van mr. [Y];
wijst het verzoek tot wraking af ten aanzien van mr. [X];
bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere rechter in deze rechtbank, belast met de behandeling van civiele zaken, zal zijn hervat;
wijst het verzoek tot bepaling dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen af;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar advocaat mr. S.J. Brunia;
• verweerders in de hoofdzaak;
• de rechters [X] en mr. [Y].
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2011 door mrs. E.A.G.M. van Rens, voorzitter, S.J. Hoekstra-Van Vliet en H.M.D. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier.