ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0665

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/8948
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor een slaapwacht ten behoeve van een meervoudig gehandicapte zoon

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres, in haar hoedanigheid als bewindvoerder van haar meerderjarige zoon [A], had een tegemoetkoming aangevraagd voor de kosten van een extra kamer voor een slaapwacht, die noodzakelijk zou zijn vanwege de medische situatie van haar zoon, die lijdt aan metachromatische leukodystrofie en daardoor meervoudig ernstig gehandicapt is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag door verweerder is afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een woonvoorziening die onder de Wmo valt. Verweerder stelde dat de gevraagde voorziening niet gericht is op het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, maar op het faciliteren van AWBZ-zorg, wat buiten de reikwijdte van de Wmo valt.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder inconsistent was in zijn argumentatie over de medische noodzaak en de reikwijdte van de Wmo. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende was onderbouwd en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Eiseres heeft recht op vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de medische noodzaak en de toepassing van de Wmo in situaties waarin zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/8948
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 december 2011 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [plaats], in haar hoedanigheid van bewindvoerder van haar meerderjarige zoon [A],
(gemachtigde: mr. W.H. Benard, advocaat te Rotterdam),
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder
(gemachtigde: drs. W.J.M. Peters).
I Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2010, verzonden 16 maart 2010 (het primaire besluit), heeft verweerder de door eiseres aangevraagde woonaanpassing op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van het realiseren van een kamer voor een slaapwacht ten behoeve van haar zoon [A], afgewezen, omdat er geen sprake is van het normale gebruik van de woning.
Bij besluit van 26 oktober 2010, verzonden op 9 november 2010 (het bestreden besluit), heeft verweerder, in afwijking van het advies van de Bezwaarschriftencommissie van 3 juni 2010, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, wegens afwezigheid van een medische noodzaak.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij brief van 16 december 2010, ingekomen bij de rechtbank op diezelfde dag. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 februari 2011 heeft eiseres nadere stukken gediend.
Op 15 maart 2011 is de zaak ter zitting behandeld door de enkelvoudige kamer. De behandeling is daarbij geschorst in verband met een nadere door verweerder in te brengen medische rapportage.
Bij brief van 13 april 2011 heeft verweerder de voornoemde medische rapportage ingebracht en een nader standpunt ingenomen.
Namens eiseres is bij brief van 17 mei 2011 gereageerd op de ingebrachte medische rapportage, onder toezending van nadere stukken.
Bij brief van 22 juni 2011 heeft verweerder een nader standpunt ingebracht.
De zaak is voor de verdere behandeling daarvan verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2011.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot [B].
Tevens was [A] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [C].
II Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres is bewindvoerder van haar meerderjarige zoon [A], geboren op [datum] 1987. [A] lijdt aan metachromatische leukodystrofie (MLD), ten gevolge waarvan hij meervoudig ernstig gehandicapt is. Hij is zelf niet meer in staat lichamelijke handelingen te verrichten, is verstandelijk gehandicapt en zijn gezichtsvermogen beperkt zich tot het kunnen maken van onderscheid tussen licht en donker. Spraak is niet meer mogelijk, wel kan hij geluid produceren. [A] is geheel rolstoelafhankelijk, geheel zorgafhankelijk en verpleegbehoeftig. Opname in een AWBZ-instelling is door de ouders van [A] overwogen, maar in de regio werd geen geschikte mogelijkheid gevonden. [A] heeft in 1998, met toepassing van de toentertijd geldende Wet voorzieningen gehandicapten, thuis op de begane grond een slaapkamer van 20 m² en een sanitaire ruimte van 6 m² ter beschikking gekregen. De nodige zorg wordt verleend op grond van een indicatiebesluit krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) thans 24-uurs zorg alsmede 2 uur extra zorg per dag. Door de recente toekenning van een extra persoonsgebonden budget (pgb) krachtens de AWBZ - omdat de ouders overbelast dreigden te raken - is een slaapwacht gerealiseerd, omvattende een team van ongeveer 6 personen die hun werkzaamheden bij toerbeurt dagelijks vanaf 23.00 uur tot 8.00 uur uitvoeren. Dit toezicht bestaat uit het met gebruikmaking van aanwezige apparatuur meten van [A]'s zuurstofgehalte, het eventueel toedienen van extra zuurstof en het zonodig uitzuigen van zijn luchtwegen en mondholte gericht op het voorkomen van verstikking. [A]'s ouders wilden een extra kamer realiseren aanliggend aan de slaapkamer van [A] bestemd voor het verblijf van de voornoemde slaapwacht. De onderhavige aanvraag op grond van de Wmo ziet op een tegemoetkoming in de kosten van deze extra kamer. De kamer is inmiddels met een investering van ongeveer € 20.000,-- gerealiseerd in de aanliggende bedrijfshal van de ouders van [A].
2. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat geen sprake is van een woonvoorziening die behoort tot de woonfuncties als bedoeld in artikel 4 van de Wmo. In bezwaar heeft de Bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 36 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland, toe te passen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hoewel een kamer voor een slaapwacht geen woonfunctie voor [A] betreft, het veilig kunnen slapen toch onder het normale gebruik van de woning gerekend kan worden waarvoor een Wmo-voorziening mogelijk zou kunnen zijn bij gebleken medische noodzaak. Geoordeeld is vervolgens dat die medische noodzaak ontbreekt omdat de slaapwacht ook elders in de woning kan verblijven met gebruikmaking van communicatie-apparatuur, zoals de ouders dit deden voor de komst van de slaapwacht. In het verlengde daarvoor ziet verweerder geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte oordeelt dat er geen sprake is van een medische noodzaak. Zij wijst erop dat de aanwezige rapportage van H. Kuik, Wmo-arts niet bruikbaar is, omdat deze tot stand is gekomen zonder raadpleging van de behandelend sector en zonder thuisbezoek. Omtrent de medische noodzaak verwijst eiseres naar ingebrachte verklaringen van de slaapwachten, die pleiten voor een aparte kamer naast de kamer van [A], omdat de afstand van een slaapkamer op de eerste etage naar [A]'s kamer - ook met gebruikmaking van de genoemde communicatie-apparatuur - te groot is. Primair bepleit eiseres de vaststelling van een medische noodzaak, subsidiair bepleit zij toepassing van de hardheidsclausule als genoemd door de Bezwaarschriftencommissie. Bij de behandeling van het beroep op 15 maart 2011 is namens eiseres ter onderbouwing van de medische noodzaak gewezen op de rapportage van C.S.M. De Groot-Venema.
4. Verweerder heeft na voornoemde zitting van de enkelvoudige kamer onder verwijzing naar het daarbij ingebrachte "sociaal-medisch advies" van de arts Th. Trompetter, van 23 maart 2011, het standpunt dat geen sprake is van een medische noodzaak voor de aanwezigheid van een slaapwacht in de nabijheid van [A], verlaten.
Verweerder volgt de rapportage waarin gesteld wordt dat het verblijf van een slaapwacht op de eerste etage door de progressie thans, maar ook al medio 2010, medisch niet verantwoord is gelet op de medische situatie van [A] en de afstand die daarbij moet worden overbrugd. Verweerder volgt de rapportage echter ook waar wordt geoordeeld dat er geen sprake is van de medische noodzaak voor een aparte slaapruimte. Er is volgens de rapportage voldoende ruimte in de bestaande ruimtes voor een extra bed, opklapbed of bedbank, op grond waarvan verweerder oordeelt dat er geen noodzaak is voor een separate slaapruimte voor een slaapwacht op de begane grond. Gelet op de eerder gebruikte afwijkende onderbouwing, bepleit verweerder een gegrondverklaring van het beroep onder instandlating van de rechtsgevolgen.
5. Eiseres heeft aansluitend nader het volgende aangevoerd. Slapen op de kamer van [A] of in een van de andere ruimtes is een inbreuk op diens privacy, op die van zijn familie en van zijn verzorgers. Voorts is het niet mogelijk in de kamer van [A] een bed bij te plaatsen. Daartoe wordt gewezen op een meegezonden artikel "Privacy in verpleeghuizen, metafoor van de Nederlandse samenleving" van drs. A.W. Klein. Verder acht eiseres het vanwege de beveiliging van het bedrijf nodig dat de verzorgers niet via de voordeur de woning in- en uitgaan, maar via een aparte ingang nabij [A]'s kamer, met eigen alarmzone.
6. Verweerder heeft vervolgens nader aangevoerd dat de vraag of de realisatie van een extra ruimte voor een slaapwacht, in de nabijheid van de slaapkamer van [A], onder de werking van de Wmo kan vallen, nader moet worden bezien. Verweerder ziet de aanpassing weliswaar als een aanpassing van de woning, maar betoogt dat niet elke aanpassing van de woning onder de Wmo valt. Verweerder stelt dat de onderhavige woonaanpassing, gericht op het mogelijk maken van medisch ingrijpen, geen aanpassing betreft gericht op het in staat stellen een huishouding te voeren noch gericht is op participatie. Verweerder oordeelt dat de voorziening, nu deze het mogelijk maakt dat een slaapwacht in de nabijheid kan slapen, zodat als dit medisch noodzakelijk is, kan worden ingegrepen, gericht is op het mogelijk maken van noodzakelijke therapeutische ingrepen. Dergelijke therapeutische ingrepen vallen onder de Zorgverzekeringswet en de AWBZ, zodat verweerder alsnog oordeelt dat, ondanks de inmiddels gebleken medische noodzaak, geen sprake is van een voorziening als bedoeld in artikel 4 van de Wmo.
Voorts merkt verweerder op dat voorts de vraag aan de orde is of er wel sprake is van een compensatieplicht, nu betrokkene zelf in staat is in de maatregelen te voorzien. Gelet op de rapportage van Trompetter oordeelt verweerder dat in de bestaande situatie diverse ruimten zijn die gebruikt kunnen worden door de slaapwacht. Problemen rond privacy acht verweerder niet doorslaggevend en problemen rond een alarm, technisch oplosbaar.
7. De rechtbank stelt vast dat de onderbouwing van verweerders standpunt weinig consistent is. Waar eerst geoordeeld is dat geen sprake was van een voorziening als bedoeld in de Wmo, heeft verweerder vervolgens bij het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat er geen medische noodzaak is voor een slaapruimte in de nabijheid van [A], later dat er geen medische noodzaak is voor een aparte slaapruimte, om tot slot - primair - weer terug te keren naar het begin, te weten dat de gevraagde voorziening niet onder de reikwijdte van de Wmo valt. Reeds hierom zal, wegens schending van het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep gegrond worden verklaard.
8. Met betrekking tot de vraag of er aanleiding is de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten overweegt de rechtbank het volgende.
9. Artikel 4 van de Wmo luidt als volgt:
1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
(...);
2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 12 van de Verordening individuele verstrekkingen maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Delfland 2007 kan een voorziening bestaan uit een bouwkundige woonvoorziening.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de onderhavige voorziening gericht is op het faciliteren van AWBZ-zorg, die als zodanig de reikwijdte van de Wmo te buiten gaat. Terecht wijst verweerder erop dat sprake is van medisch noodzakelijke therapeutische ingrepen, waar de gevraagde voorziening mee samenhangt. Het faciliteren van die ingrepen valt naar zijn aard niet aan te merken als een maatregel die erop is gericht beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te compenseren, in die zin dat betrokkene daardoor in staat wordt gesteld een huishouden te voeren, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo.
11. Nu de Wmo geen basis biedt voor het treffen van de gevraagde voorziening, zal de rechtbank de rechtsgevolgen in stand laten.
12. Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting, het geven van een schriftelijke uiteenzetting, het verschijnen ter nadere zitting) 3 punten worden toegekend. Verweerder zal worden veroordeeld de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten, verletkosten en kosten voor het raadplegen van een deskundige, eveneens met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht te vergoeden tot een bedrag van € 648,56.
III Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 41,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.959,56, welk bedrag aan eiseres moet worden vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, mr. H.P.M. Meskers, en mr. C.J. Waterbolk, leden, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.