beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/50
rekestnummer: HA RK 11-631
zaaksnr: 389562/FA RK 11-1994
datum beschikking: 11 november 2011
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de minderjarige
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
Raad voor de Kinderbescherming
te 's-Gravenhage,
hierna: de Raad,
strekkende tot wraking van:
1. mr. [X]
2. mr. [Y]
3. mr. [Z]
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector familie- en jeugdrecht
hierna: de meervoudige kamer,
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Ter zitting van 5 oktober 2011 heeft ten overstaan van de meervoudige kamer van de rechtbank de behandeling plaatsgevonden van het verzoekschrift van de Raad van 10 maart 2011 ertoe strekkende de ouders van verzoeker te ontheffen dan wel gedwongen te ontheffen van het ouderlijk gezag over verzoeker.
Op 8 juni 2011 heeft de rechtbank mr. [bijzonder curator] als bijzonder curator van verzoeker benoemd. Bij faxbericht van 4 oktober 2011 heeft mr. [bijzonder curator] de rechtbank verzocht - conform de wens van verzoeker - een ander tot bijzonder curator te benoemen. Tijdens het minderjarigenverhoor op de ochtend van 5 oktober 2011 heeft verzoeker - bijgestaan door zijn juridisch adviseur mr. [juridisch adviseur] - dit verzoek herhaald. De rechtbank heeft verzoeker te kennen gegeven dat de rechtbank het verzoek reeds op 4 oktober 2011, daags voor de zitting, had afgewezen.
Verzoeker heeft tijdens de zitting van 5 oktober 2011 de meervoudige kamer vervolgens gewraakt. De meervoudige kamer heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst en het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek aangevuld bij brief, op 5 oktober 2011 overgelegd aan de griffier van de rechtbank. Bij brief van 12 oktober 2011, ontvangen ter griffie op 18 oktober 2011, heeft mr. [juridisch adviseur] het wrakingsverzoek nader toegelicht.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 31 oktober 2011 is ter zitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. De meervoudige kamer is, zoals van te voren kenbaar gemaakt, niet verschenen. Verzoeker is ter zitting verschenen en gehoord. Ook is gehoord de adviseur van verzoeker, mr. [juridisch adviseur]. Als belanghebbenden zijn verschenen: namens de Raad, [A]; namens Bureau Jeugdzorg Zuid Holland, [B]; en de gezinsvoogd, [C].
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij en zijn bijzonder curator mr. [bijzonder curator] van inzicht verschillen over de noodzaak de ouders van verzoeker van het ouderlijk gezag te ontheffen. Verzoeker verzet zich tegen deze ontheffing, terwijl de bijzonder curator, afgaand op onjuiste rapportages van Bureau Jeugdzorg en andere instanties, juist voor ontheffing pleit.
De meervoudige kamer heeft geen kennis genomen van de brief van verzoeker van 4 oktober 2011 en evenmin van de brief van verzoekers adviseur van diezelfde datum waarin wordt verzocht een andere curator te benoemen. Dat getuigt van vooringenomenheid, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat hem, nu de rechtbank geen andere bijzonder curator wenst te benoemen, een verdediging opgedrongen wordt die hij niet wenst. Dat is een schending van artikel 6 van het EVRM en van de geest van de artikelen 3 en 4 van de - door Nederland niet ondertekende - European Convention on the Exercise of Children's Rights.
4. Het standpunt van de meervoudige kamer
De meervoudige kamer heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van vooringenomenheid, of de gerechtvaardigde schijn ervan, aangezien de rechtbank op goede gronden en conform het bepaalde in artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek mr. [bijzonder curator] als bijzonder curator heeft benoemd en - eveneens op goede gronden - het verzoek tot vervanging van mr. [bijzonder curator] heeft afgewezen.
De meervoudige kamer heeft er daarbij op gewezen dat de taak van de bijzonder curator een andere is dan die van een advocaat: de bijzonder curator ziet immers - in plaats van de gezaghebbende ouder of voogd toe op de belangen van de minderjarige, zoals omgeschreven in artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek.
De meervoudige kamer heeft voorts aangevoerd geen meerwaarde te zien in het aanstellen van een andere bijzonder curator voorafgaand aan de zitting van 5 oktober 2011, omdat de meervoudige kamer voornemens was op de zitting zelf zowel verzoeker als zijn bijzonder curator te horen over hun inmiddels uiteenlopende standpunten betreffende het verzoek van de Raad om de ouders van verzoeker van het ouderlijk gezag te ontheffen. Bovendien was het mogelijk zo nodig in een later stadium de bijzonder curator te vervangen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit de enkele beslissing van de meervoudige kamer om de bijzonder curator niet te vervangen geen vooringenomenheid spreekt, en dat die beslissing ook niet tot de geobjectiveerd gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan leiden. Zoals de meervoudige kamer met recht heeft aangevoerd, had de kwestie over de vervanging van de bijzondere curator ter zitting van 6 oktober 2011, tijdens de behandeling van de hoofdzaak, aan de orde kunnen komen, of aan de orde gesteld kunnen worden, en hadden verzoeker en zijn bijzonder curator - als belanghebbenden - aldaar hun standpunten uiteen kunnen zetter over de noodzaak en de wenselijkheid de bijzonder curator te vervangen.
De stelling dat verzoeker een ongewenste verdediging is opgedrongen kan, gelet op de wettelijke positie en taken van de bijzonde curator, niet worden gevolgd.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- verzoeker,
- de meervoudige kamer;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de moeder, [moeder];
- de vader, [vader];
- Bureau Jeugdzorg Zuid Holland;
- de pleegouders van verzoeker, de heer en mevrouw [pleegouders];
- de pleegouders van de zussen van verzoeker, de heer en mevrouw [pleegouders];
- de bijzonder curator, mr. [bijzonder curator]
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011 door mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter, mr. H.S. Wiarda, mr. K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier.