beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/45
rekestnummer: HA RK 11-614
zaaksnr: 390221/HA ZA 11-911
datum beschikking: 11 november 2011
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
de stichting
Stichting Zorggroep Florence
gevestigd te Rijswijk,
verzoekster,
advocaat: mr. J. Ph. de Korte
de stichting
Stichting Katholieke Verzorgingsflat Waalsdorp (hierna: Waalsdorp)
gevestigd te 's-Gravenhage,
advocaat: mr. J.L.A. Nicolai
strekkende tot wraking van:
1. mr. [X],
2. mr. [Y],
3. mr. [Z],
rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector civiel recht,
hierna gezamenlijk te noemen: de meervoudige kamer
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Ter zitting van 6 oktober 2011 heeft ten overstaan van de meervoudige kamer een comparitie van partijen plaatsgevonden. Verzoekster is in die zaak eiseres in conventie en gedaagde in reconventie.
Het procesverloop in de zaak tussen verzoekster en Waalsdorp is - voor zover relevant voor de behandeling van het wrakingsverzoek - als volgt.
Bij tussenvonnis van 1 juni 2011 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen op 6 oktober 2011. Bij brief van 15 september 2011, met bijlagen, heeft de rechtbank verzoekster verzocht een aantal bescheiden aan de meervoudige kamer te zenden, en op een vraag (over de regiobijdrage) te antwoorden. Waalsdorp is verzocht zo mogelijk op de antwoorden van verzoekster te reageren.
Op 22 september 2011 heeft verzoekster een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. Op die datum heeft verzoekster ook een akte overlegging productie in conventie ingediend. Bij brief gedateerd 3 oktober 2011, ontvangen ter griffie op 4 oktober 2011, heeft Waalsdorp een reactie op de deze stukken van verzoekster gegeven.
Verzoekster heeft tijdens de comparitie van 6 oktober 2011 de meervoudige kamer gewraakt. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft daarop de comparitie van partijen geschorst en het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
Op 24 oktober 2011 is ter griffie het verweerschrift van diezelfde datum van de meervoudige kamer ontvangen.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 31 oktober 2011 is ter zitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. De advocaat van verzoekster is ter zitting verschenen en gehoord. Namens Waalsdorp is verschenen haar advocaat voornoemd, alsmede [bestuurder], bestuurder van Waalsdorp. De gewraakte rechters zijn, zoals vooraf kenbaar gemaakt, niet ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Het verzoekschrift stoelt - zakelijk weergegeven - op de volgende gronden.
Allereerst heeft de meervoudige kamer er blijk van gegeven vooringenomen te zijn, althans die schijn gewekt, door bij het vaststellen van de procesorde verzoekster en Waalsdorp ongelijk te behandelen. Verzoekster heeft slechts twee dagen de tijd gehad om inhoudelijk op de brief van de rechtbank van 15 september 2011 te reageren. Verzoekster ontving die brief pas op 20 september 2011, terwijl de reactie op de brief - zo blijkt uit het tussenvonnis van 1 juni 2011 - uiterlijk 22 september 2011 ingediend moest worden. Waalsdorp daarentegen had - indien verzoekster aan het verzoek van de rechtbank had voldaan - voor haar reactie meer dan twee weken de tijd.
Ook heeft Waalsdorp op basis van die brief voorafgaand aan de comparitie in reconventie kunnen repliceren, terwijl verzoekster niet heeft kunnen dupliceren. Verzoekster had immers minder dan 24 uur de tijd om op de reactie van Waalsdorp, gedateerd 3 oktober 2011, ontvangen op 5 oktober 2011, te reageren.
Verder blijkt de (schijn van) vooringenomenheid uit de vraag van de meervoudige kamer over de regiobijdrage, gesteld aan verzoekster in de brief van 15 september 2011, aangezien verzoekster nog niet in de gelegenheid was gesteld haar standpunt naar voren te brengen.
Daarnaast heeft de meervoudige kamer zich vooringenomen getoond, althans die schijn gewekt, door ter zitting niet aan de bezwaren van verzoekster over de procesorde tegemoet te willen komen.
Ten slotte heeft verzoekster de meervoudige kamer verweten een niet door partijen geparafeerde eerste pagina aan het proces-verbaal van zitting te hebben toegevoegd, terwijl die pagina een alinea bevat waarmee verzoekster niet akkoord is. Verzoekster stelt dat de meervoudige kamer dit heeft gedaan om de in die alinea genoemde brief van Waalsdorp van 4 oktober 2011 aan het procesdossier toe te voegen. Ook dit getuigt van vooringenomenheid, althans de schijn ervan.
4. Het standpunt van de meervoudige kamer
De meervoudige kamer heeft in haar schriftelijk verweer gesteld dat de bezwaren van verzoekster tegen de brief van de rechtbank van 15 september 2011 te laat zijn aangevoerd. In deze zaak zijn vier weken verstreken na de datum van de brief van 15 september 2011 voordat het wrakingsverzoek werd gedaan. De wrakingskamer dient verzoekster dan ook niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts heeft de meervoudige kamer aangevoerd dat verzoekster ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat haar reactie uiterlijk op 22 september 2011 ingediend moest zijn. Dit volgt niet uit de brief van 15 september 2011. Uit die brief kan ook niet afgeleid worden dat Waalsdorp op ieder gewenst tijdstip nog een schriftelijke reactie kon indienen, zonder dat verzoekster daartegen bezwaar zou kunnen maken. Er is dan ook geen sprake van ongelijke behandeling van verzoekster en Waalsdorp.
Verder heeft de meervoudige kamer gesteld dat het enkele stellen van de vraag over de regiobijdrage aan verzoekster - ook al vindt verzoekster deze vraag niet ter zake dienend - niet van vooringenomenheid getuigt.
Ten slotte heeft de meervoudige kamer aangevoerd dat verzoekster ter zitting wel degelijk de gelegenheid heeft gekregen om haar bezwaren toe te lichten: de eerst keer toen verzoekster werd gevraagd of zij de stukken had ontvangen, en vervolgens toen de voorzitter haar uitdrukkelijk in de gelegenheid stelde om bezwaar te maken. Verzoekster heeft er echter voor gekozen de meervoudige kamer te wraken, zodat deze gehouden was de behandeling te schorsen.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van deb betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de brief van de rechtbank van 15 september 2011 en de daarin vastgestelde procesorde alsmede de in de brief vervatte vraagstelling, is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet-ontvankelijk is. Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster heeft gesteld de brief van de rechtbank op 20 september 2011 te hebben ontvangen. Door eerst ter comparitie van 6 oktober 2011 - ruim twee weken later - de meervoudige kamer te wraken heeft verzoekster niet voldaan aan het in het hiervoor genoemde artikel neergelegde tijdigheidvereiste.
Voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de manier waarop de meervoudige kamer ter zitting gereageerd heeft op de bezwaren van verzoekster overweegt de wrakingskamer het volgende.
Uit het proces-verbaal van zitting van 6 oktober 2011 blijkt dat de advocaat van verzoekster opmerkt dat hij de constatering van de voorzitter dat de stukken door partijen zijn ontvangen en deel uitmaken van het procesdossier een stap te ver vindt gaan. De advocaat van verzoekster zegt vervolgens dat hij overweegt de rechtbank te wraken. Daarop krijgt de advocaat van de voorzitter de gelegenheid het woord te voeren. Nadat de advocaat zijn bezwaren kenbaar heeft gemaakt, vraagt de advocaat de rechtbank over de bezwaren na te denken en de eer aan zichzelf te laten, dan wel met 'een andere oplossing te komen'. Later stelt de advocaat desgevraagd - en nadat de voorzitter hem heeft meegedeeld dat het niet aan de rechtbank is om een oplossing voor een eventueel wrakingsverzoek te bedenken - dat hij de rechtbank wraakt, tenzij de rechtbank zich verschoont.
De wrakingskamer is van oordeel dat het op de weg van verzoekster had gelegen - nadat zij het woord kreeg om zich over de procesorde uit te laten - om te vorderen het op 4 oktober 2011 door Waalsdorp ingediende stuk niet toe te voegen aan het procesdossier. Na de weigering van de voorzitter in te gaan op het voorstel van de advocaat 'met een andere oplossing' te komen - wat er verder ook van die weigering zij - is namens verzoekster de meervoudige kamer evenwel voor de keuze gesteld zich ofwel te verschonen ofwel gewraakt te worden. Zodoende heeft verzoekster de meervoudige kamer geen gelegenheid gelaten inhoudelijk te reageren op de bezwaren van verzoekster over de procesorde.
Verder is de wrakingskamer van oordeel dat de omstandigheid dat op het later toegevoegde voorblad van het proces-verbaal van zitting van 6 oktober 2011 een alinea over de ontvangst van de brief van Waalsdorp van 4 oktober 2011 en de toevoeging van die brief aan het procesdossier is opgenomen geen vooringenomenheid, dan wel de gerechtvaardigde schijn daarvan, afgeleid kan worden. De wrakingskamer overweegt daartoe dat uit de volgende wel geparafeerde pagina van het proces-verbaal, bezien in combinatie met de inhoud van de op 4 oktober 2011 ontvangen brief van Waalsdorp genoegzaam blijkt dat het om de reactie van Waalsdorp op de conclusie van antwoord in reconventie gaat. Ook in dit opzicht strandt het wrakingsverzoek.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek, voor zover het verzoek zich richt tegen de inhoud van de brief van de rechtbank van 15 september 2011;
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- verzoekster, via haar advocaat mr. J. Ph. De Korte ;
- de meervoudige kamer;
- Stichting Katholieke Verzorgingsflat Waalsdorp, via haar advocaat mr. J.L.A. Nicolai.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2011 door mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter, mr. H.S. Wiarda, mr. K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier.