ECLI:NL:RBSGR:2011:BV0334

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 11-568 Wrakingsnummer 2011/42
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van kinderrechter in familierechtelijke procedure

In deze zaak betreft het een mondeling verzoek tot wraking van de kinderrechter, ingediend door de raadsvrouw van verzoekster, de moeder van de minderjarige kinderen [A] en [B]. Het wrakingsverzoek werd gedaan tijdens de zitting op 23 september 2011, omdat de raadsvrouw van [A] niet was toegelaten tot het minderjarigenverhoor dat voorafging aan de zitting. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat [A] door de kinderrechter is gehoord zonder aanwezigheid van haar raadsvrouw, geen grond vormt voor de conclusie dat de kinderrechter vooringenomen was of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. De gebruikelijke gang van zaken is dat minderjarigen alleen worden gehoord, en de kinderrechter heeft dit bevestigd tijdens de zitting van de wrakingskamer. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoekster niet kunnen volgen, aangezien er geen bewijs was dat de kinderrechter op enige wijze partijdig had gehandeld. De beslissing van de wrakingskamer werd op 4 november 2011 openbaar uitgesproken, waarbij het verzoek tot wraking werd afgewezen en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/42
rekestnummer: HA RK 11-568
zaaksnr: 382719/FA RK 10.10028 en 402420/JE RK 11-2505 (OTS)
datum beschikking: 4 november 2011
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman
tegen
Raad voor de Kinderbescherming
te 's-Gravenhage,
hierna: de Raad
strekkende tot wraking van:
mr. [X]
kinderrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector familie- en jeugdrecht
hierna: de kinderrechter
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop
Ter zitting van 23 september 2011 heeft ten overstaan van de kinderrechter de behandeling plaatsgevonden van een drietal verzoeken aangaande de minderjarige kinderen [A] (hierna: [A]), geboren op 30 oktober 2002, en [B] (hierna: [B]), geboren op 17 december 2004, te weten:
- het verzoek van de vader om gezagswijziging subsidiair onder toezichtstelling van de minderjarige kinderen;
- het verzoek van verzoekster, moeder van [A] en [B], om vernietiging van de erkenning door de vader van [A] en om opschorting van de omgangsregeling; en
- het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen.
Voorafgaand aan de behandeling van deze verzoeken is [A] door de kinderrechter in raadkamer gehoord.
In het kader van het verzoek van de moeder tot vernietiging van de erkenning heeft de rechtbank op 13 april 2011 mr. [bijzonder curator] als bijzonder curator van [A] benoemd. Bij brief van 7 juli 2011 heeft de rechtbank het verzoek om de bijzonder curator van [A] te vervangen afgewezen.
De raadsvrouw van verzoekster heeft tijdens de zitting van 23 september 2011 de kinderrechter gewraakt, omdat de raadsvrouw van [A], mr. [advocaat van A], niet tijdens het minderjarigenverhoor is toegelaten. De kinderrechter heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst en het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
Namens verzoekster zijn de gronden van het wrakingsverzoek aangevuld bij brief van 23 september 2011. Bij faxbericht van 21 oktober 2011 zijn namens verzoekster nog twee stukken ('bewijsmateriaal') ingediend: een kopie van de brief van de advocaat van [A], mr. [advocaat van A], aan de rechtbank d.d. 16 september 2011; en een kopie van de uitnodiging van de rechtbank aan [A], geadresseerd aan mr. [advocaat van A], d.d. 21 september 2011.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 31 oktober 2011 is ter zitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster en de kinderrechter zijn ter zitting verschenen en gehoord. De bijzonder curator van [A], mr. [bijzonder curator], is als belanghebbende ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft - zakelijk weergegeven - gesteld dat de kinderrechter er blijk van heeft gegeven vooringenomen te zijn geweest, althans die schijn heeft gewekt, door te weigeren mr. [advocaat van A], de advocaat van [A], toe te laten tot het gesprek dat de kinderrechter voorafgaand aan de zitting van 23 september 2011 met [A] in raadkamer heeft gevoerd. Door [A] te horen in afwezigheid van haar advocaat heeft de kinderrechter onvoldoende oog gehad voor de belangen van het kind en daarmee de schijn van vooringenomenheid op zich geladen.
De vooringenomenheid van de kinderrechter, dan wel de schijn ervan, blijkt ook uit de omstandigheid dat de rechtbank het verzoek van mr. [advocaat van A] om [A] te horen weliswaar heeft gehonoreerd, maar de advocaat vervolgens niet heeft toegestaan om bij het horen aanwezig te zijn, en voorts de advocaat niet heeft erkend als procespartij ter zitting. Bij [A] en haar advocaat was door de rechtbank het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat zij bij het verhoor aanwezig mocht zijn. De kinderrechter heeft zich vooringenomen betoond door dat vertrouwen te beschamen.
4. Het standpunt van de kinderrechter
De kinderrechter heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de gebruikelijke gang van zaken bij de behandeling van verzoeken als die heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 september 2011 is dat het horen van minderjarigen jonger dan 12 jaar slechts op verzoek gebeurt. Het horen van minderjarigen voorafgaand aan de zitting gebeurt op informele wijze, in raadkamer of in een kleine zittingszaal, door een enkele rechter. Het is niet gebruikelijk dat de minderjarige bij het horen door iemand vergezeld of bijgestaan wordt. Zo is dat ook bij het horen van [A] gegaan. Mr. [advocaat van A] heeft zich nadat zij de uitnodiging aan [A] had ontvangen niet tot de rechtbank gewend met het verzoek om bij het horen van [A] aanwezig te mogen zijn. [A] zelf heeft tijdens het gesprek ook niet verzocht om de aanwezigheid van mr. [advocaat van A]. De kinderrechter heeft bestreden dat zij vooringenomen heeft gehandeld of de schijn van vooringenomenheid heeft getoond door [A] zonder mr. [advocaat van A] te horen.
De kinderrechter betwist verder dat de rechtbank bij mr. [advocaat van A] de verwachting heeft gewekt dat deze bij het verhoor van [A] aanwezig mocht zijn. Dat mr. [advocaat van A] gevraagd is de zittingszaal te verlaten is omdat de minderjarige formeel geen procespartij is bij de aanhangige verzoeken.
5. De beoordeling
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
De wrakingskamer is van oordeel dat de omstandigheid dat [A] door de kinderrechter is gehoord zonder dat mr. [advocaat van A] daarbij aanwezig was, geen grond oplevert voor het oordeel dat de kinderrechter vooringenomen was, of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Uit de toelichting van de kinderrechter ter zitting van de wrakingskamer blijkt dat de gebruikelijke gang van zaken is dat een minderjarige alleen en zonder bijstand wordt gehoord. [A] is weliswaar gehoord op verzoek, maar uit de stukken blijkt niet dat uitdrukkelijk verzocht is om [A] - in afwijking van de gebruikelijke gang van zaken - in bijzijn van mr. [advocaat van A] te horen.
Nu het horen op de gebruikelijke wijze heeft plaatsgevonden en ook niet is gebleken dat de kinderrechter had moeten begrijpen dat in het onderhavige geval verzocht werd om daarvan af te wijken - wat daar overigens van zij -, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de kinderrechter onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van [A].
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat de kennelijk bij [A] en mr. [advocaat van A] ontstane verwachting, dat mr. [advocaat van A] tijdens het minderjarigengesprek of ter zitting [A] zou kunnen bijstaan, niet kan zijn gewekt door correspondentie van de rechtbank. De brief van de rechtbank van 21 september 2011 is weliswaar aan mr. [advocaat van A] toegezonden, maar was aan [A] gericht, en bevat niet meer dan een oproeping aan [A] voor een gesprek met de kinderrechter. De brief vermeldt niets over de aanwezigheid van mr. [advocaat van A] bij dat gesprek.
Dat de kinderrechter vervolgens ter zitting heeft geoordeeld dat [A] geen procespartij is bij de aanhangige verzoeken, en zij om die reden mr. [advocaat van A] gevraagd heeft de zittingszaal te verlaten, is een inhoudelijke beslissing die niet ter toetsing aan deze wrakingskamer voorligt.
Het wrakingsverzoek zal gelet op het vorenstaande worden afgewezen. Er zal als volgt worden beslist.
6. De beslissing.
De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoekster, via haar raadsvrouw mr. J.M.G. Hulsman;
- de kinderrechter;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de vader, [vader], via zijn raadsman mr. M.S. Odink;
- de bijzonder curator, mr. [bijzonder curator];
- Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (Delft).
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 november 2011 door mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp, voorzitter, mr. H.S. Wiarda, mr. K.M. Braun, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier.