beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2011/44
rekestnummer: HA RK 11-612
parketnummers: 09/757755-11 en 12/715507-10 (tul)
datum beschikking: 14 oktober 2011
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer,
verzoeker,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam,
Mrs. [X], [Y] en [Z],
rechters in de rechtbank 's-Gravenhage,
hierna gezamenlijk te noemen de meervoudige strafkamer.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
De strafzaak tegen verzoeker is op 5 oktober 2011 behandeld door de hiervoor bedoelde meervoudige strafkamer. Tijdens die zitting heeft de benadeelde partij, [benadeelde partij], onder andere verklaard: "Ik wil graag nog wat zeggen. Ik herken meneer nu aan zijn stem en aan zijn gezicht". Nadat de voorzitter van de meervoudige strafkamer had medegedeeld deze opmerking niet als bewijs te kunnen gebruiken, heeft de officier van justitie medegedeeld dat zij [benadeelde partij] graag als getuige wil horen. De raadsman van verzoeker heeft zich tegen dat verzoek verzet. Na een schorsing van de behandeling heeft de voorzitter van de meervoudige strafkamer medegedeeld het verzoek van de officier van justitie toe te wijzen. De raadsman heeft vervolgens de meervoudige strafkamer gewraakt op grond van (schijn van) vooringenomenheid.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
2.1. Op 10 oktober 2011 is ter openbare terechtzitting van de wrakingskamer het wrakings-verzoek behandeld. Verschenen zijn:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.A.L.F. Frijns,
- de meervoudige strafkamer,
- mr. I.J.E.H.C. Degeling, officier van justitie, namens de behandelend officier van justitie mr. D.M. van Gosen.
2.2. De raadsman en de officier van justitie hebben hun standpunten aan de hand van pleitaantekeningen toegelicht. De meervoudige strafkamer heeft haar verweer tegen het wrakingsverzoek bij brief van 6 oktober 2011 kenbaar gemaakt waarnaar zij ter zitting heeft verwezen.
3. Het standpunt van verzoeker.
De raadsman van verzoeker voert ter onderbouwing van het wrakingsverzoek het volgende aan. Bij verdachte is de schijn van vooringenomenheid ontstaan naar aanleiding van de beslissing van de meervoudige strafkamer om ter zitting de benadeelde partij als getuige te horen. Een benadeelde partij is ter zitting alleen aanwezig in verband met zijn vordering. Hij mag niet verklaren over de feiten en niet spreken over een herkenning. Er kan ter zitting geen confrontatie plaatsvinden die voldoet aan de regels zoals die gelden in het Nederlandse strafproces.
4. Het standpunt van de meervoudige strafkamer.
De meervoudige strafkamer is van oordeel dat op geen enkele wijze uit het toewijzen van het verzoek van de officier van justitie enige vooringenomenheid kan worden afgeleid. Ter onderbouwing van haar standpunt voert de meervoudige strafkamer aan dat zij het verzoek van de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 315 Sv, heeft getoetst aan het noodzaakcriterium. Hierbij is de vraag aan de orde of het getuigenverhoor relevant kan zijn in verband met enige in de strafzaak op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Het verzoek mag niet worden afgewezen op de grond dat niet te verwachten is dat de verklaring van de getuige iets zal toevoegen. Gelet op de onvoorziene wending ter terechtzitting waarbij de benadeelde partij informatie naar voren heeft gebracht die relevant kan zijn voor de waarheidsvinding, is het verzoek van de officier van justitie toegewezen.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid hier niet in het geding is en dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen. Zij voert daartoe aan dat de meervoudige strafkamer met een zeer zorgvuldige procedure (het meermalen horen van de raadsman), niet ambtshalve maar op vordering van de officier van justitie, heeft gedaan wat de wetgever van de rechter vraagt.
6.1. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2. De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zoals hiervoor onder 3. weergegeven geven geen grond te vrezen dat ten aanzien van de meervoudige strafkamer (de schijn van) vooringenomenheid is ontstaan.
6.3. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt. De benadeelde (tevens slachtoffer) is op grond van artikel 334 c.q. 302 Wetboek van strafvordering in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. Deze verklaring dient ter toelichting van zijn vordering en dient beperkt te zijn tot de gevolgen die het telastegelegde feit bij hem hebben teweeggebracht. Zodra echter de benadeelde (het slachtoffer) blijk geeft bewijsrechtelijk relevante zaken te melden te hebben die voor de waarheidsvinding van belang kunnen zijn, is, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (vgl. Kamerstukken II 2001/2002, 27 632, nr. 8, p.5 en nr. 12, p.2), beëdiging van hem als getuige aangewezen. De meervoudige strafkamer, geconfronteerd met het verzoek van de officier van justitie ter zake, heeft geheel volgens deze regel gehandeld. Uit deze gang van zaken valt derhalve op geen enkele wijze enige vorm van (schijn van) vooringenomenheid af te leiden.
6.4. Het verzoek zal, gelet op het vorenstaande, worden afgewezen.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515 lid 3 Sv wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. R.A.L.F. Frijns;
• de officier van justitie mr. I.J.E.H.C. Degeling;
• de meervoudige strafkamer, mrs. [X], [Y] en [Z].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank uitgesproken op 14 oktober 2011 door mrs. Y.J. Wijnnobel-van Erp, F.J. Verbeek en J.Th. van Walderveen in tegenwoordigheid van J. Kriense Lokker als griffier.