Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 44902
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 december 2011
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum],
mede namens haar minderjarige kinderen,
[naam kind 1],
geboren op [geboortedatum], en
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum],
allen van Russische nationaliteit,
verder te noemen: eiseres,
gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn, advocaat te Leiden,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.J. Pattiata, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiseres heeft op 22 juli 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 december 2010 afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.3 Nadat het onderzoek op de zitting van 10 februari 2011 was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 15 februari 2011 het onderzoek heropend, teneinde de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) af te wachten over de mogelijke relevantie van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake M.S.S. tegen België en Griekenland voor zaken waarin overdracht aan Italië aan de orde is.
1.4 Eiseres heeft op 18 april 2011 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft het verzoek om voorlopige voorziening bij uitspraak van 19 april 2011 (AWB 11/13294) toegewezen en verweerder verboden om eiseres uit te zetten tot vier weken nadat op het beroep is beslist.
1.5 Namens eiseres zijn op 6 mei 2011 aanvullende stukken overgelegd met betrekking tot haar gezondheidsproblemen.
1.6 De voortgezette behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.7 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de door eiseres overgelegde uitspraak van 12 juli 2010 (nr. 201000724/1/V3) van de Afdeling alsmede op de bij schrijven van 13 oktober 2011 door eiseres overgelegde stukken, bezien in het licht van de interim measure van het EHRM van 7 september 2011 (application no. 55887/11). Bij brief van 7 november 2011 heeft verweerder hierop gereageerd. Bij brieven van 22 november 2011 en 5 december 2011 heeft de gemachtigde van eiseres hierop een reactie gegeven.
1.8 Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna de Verordening).
2.2 Ingevolge artikel 18, eerste lid, Verordening is de voor overname aangezochte lidstaat verplicht het overnameverzoek binnen twee maanden nadat het aan hem is voorgelegd te beantwoorden. Op grond van artikel 18, zevende lid, Verordening wordt de om overname verzochte lidstaat geacht met overname van de asielzoeker in te stemmen indien hij niet reageert binnen de in artikel 18, eerste lid, genoemde termijn van 2 maanden.
2.3 In het onderhavige geval heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten op 17 september 2010 verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het overnameverzoek, zodat Italië
op grond van artikel 18, zevende lid, van de Verordening wordt geacht de overname van eiseres te hebben aanvaard. Daaruit volgt dat Italië voor de behandeling van het asielverzoek van eiseres verantwoordelijk is.
2.4 Eiseres heeft in de eerste plaats betwist dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder eiseres en haar kinderen een verblijfstitel heeft verleend in de zin van artikel 2, aanhef en onder j, van de Verordening en verweerder daarom verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres had om toepassing van artikel 64 Vw verzocht in verband met haar zwangerschap. Verweerder heeft niet tijdig op dat verzoek beslist, maar wel afgezien van feitelijke overdracht aan Italië. Weliswaar is er geen schriftelijke beslissing, maar het feitelijk handelen van verweerder valt ook onder het bereik van voornoemd artikel. Verwezen is naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2010 (nummer 201000724/1/V3-LJN: BN1645).
2.5 De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2010 volgt dat het door verweerder aan de vreemdeling in die zaak verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw is aan te merken als een verblijfstitel in de zin van artikel artikel 2, aanhef en onder j, van de Verordening en Nederland daarmee op grond van artikel 16, tweede lid, van de Verordening verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. In de onderhavige zaak is van die situatie geen sprake. Verweerder heeft immers geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend. De omstandigheid dat verweerder niet tijdig op het verzoek om toepassing van artikel 64 Vw heeft beslist, maakt dat niet anders. Eiseres had daartegen een rechtsmiddel kunnen aanwenden.
2.6 Gelet op het vorenstaande is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres.
2.7 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij niet kan worden overgedragen aan Italië, nu Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zij verwijst hierbij naar de rapporten van Thomas Hammarberg van 16 april 2009 en 7 september 2011, naar het artikel van mr. A. Ricci Ascoli van juni 2009, waaruit blijkt dat de zorg en opvang van asielzoekers in Italië niet aan de internationale eisen voldoen alsmede naar een reeks van interim measures van het EHRM, onder andere die van 14 januari 2010, 11 juni 2010 en 27 juli 2010, specifiek betrekking hebbend op een ouder met een minderjarig kind. Het EHRM heeft in deze zaken Nederland gevraagd om na te gaan of de asielzoekers wel opgevangen worden na overdracht aan Italië. Hieruit blijkt dat het EHRM zich zorgen maakt over de wijze waarop Italië asielzoekers behandelt. Bovendien loopt eiseres bij terugkeer naar Italië het risico gerefouleerd te worden. In dit kader wordt gewezen op een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 16 september 2010 (AWB 10/20734), waarin is overwogen dat verweerder niet kan volstaan met enkel een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Opvang noch medische zorg is gegarandeerd, met name ten aanzien van kwetsbare personen, zoals eiseres en haar kinderen.
2.8 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er nog altijd op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gegaan mag worden dat Italië zijn verplichtingen voortvloeiende uit het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag naleeft. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat dit niet het geval is. Eiseres is in het voorgaande niet geslaagd. De rapporten van Thomas Hammarberg en het artikel van mr. A. Ricci Ascoli vormen geen concrete aanwijzingen dat Italië voornoemde verdragen schendt. De interim measures waar eiseres op heeft gewezen bieden evenmin grond voor dit oordeel, nu de interim measures ongemotiveerd zijn en moeten worden bezien tegen de achtergrond van het concrete geval. In zijn schrijven van 7 november 2011 heeft verweerder gesteld dat de stukken, waarnaar door eiseres is verwezen, door de Afdeling zijn betrokken in de uitspraken van 14 juli 2011 (nummers 201009278/1/V3, 201007479/1/V3 en 201002796/1/V3). De omstandigheid dat door de president van het EHRM vragen zijn gesteld aan Italië, leidt volgens verweerder niet tot het oordeel dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Noch bedoelde interim measure van 7 september 2011 noch de daarin gestelde vragen, bieden op zichzelf grond voor de conclusie dat het EHRM thans van oordeel is dat de omstandigheden in Italië aan overdracht in de weg staan. Uit de interim measure van 7 september 2011 kan bovendien niet worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke.
2.9 Ingevolge artikel 3, tweede lid, Verordening kan, in afwijking van het eerste lid, verweerder een bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
2.10 In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De vraag is of eiseres op grond van concrete, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat dit in dit geval wat betreft Italië anders is. Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
2.11 De rechtbank stelt vast dat de door eiseres aangehaalde interim measures zijn getroffen tegen Nederland en in een enkel geval ook tegen Italië. De president van het EHRM heeft in de interim measure van 14 januari 2010 (application no. 2303/10) vragen gesteld aan Nederland over de situatie waarin de moeder met kind, waarvoor de interim measure was getroffen, in Italië zullen geraken. De Nederlandse regering is gevraagd om aan te geven of een garantie kan worden verkregen dat de moeder en haar kind opvang kunnen krijgen in Italië. Daarnaast is Nederland verzocht om aan te geven of er garanties kunnen worden verkregen dat Italië, voordat een besluit wordt gegeven om de betrokkene uit te zetten, een grondig onderzoek (“rigourous examination”) verricht naar de stelling van de vreemdeling dat deze uitzetting een schending van artikel 3 EVRM oplevert.
Voornoemde interim measures zijn door de Afdeling bij het oordeel in de hiervoor aangehaalde uitspraken van 14 juli 2011 betrokken. In dit verband heeft de Afdeling overwogen dat de interim measures van het EHRM waarnaar de vreemdeling heeft verwezen, niet van een motivering heeft voorzien, zodat daaruit niet kan worden afgeleid of deze betekenis hebben voor andere vreemdelingen en, indien dat het geval is, welke betekenis dit zou kunnen zijn. In dat kader heeft de Afdeling voorts van belang geacht dat verweerder ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht dat de president van het EHRM ten aanzien van overdrachten aan Italië nog steeds, ook recentelijk, verzoeken om interim measures afwijst.
De president van het EHRM heeft evenwel op 7 september 2011 wederom een interim measure getroffen, welke door de Afdeling niet bij de beoordeling in de uitspraken van 14 juli 2011 is betrokken. Daarbij is onder meer aan Italië de volgende vraag voorgelegd: "What, if any, concrete practical and effective steps are taken by the Italian authorities to ensure that aliens returned to Italy under the terms of the Dublin II Regulation, like the applicant and her young child, are provided with shelter, subsistence and medical care upon arrival in Italy?”
Voorts is na de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2011 verschenen het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, Thomas Hammarberg van 7 september 2011. Hierin is het volgende, voor zover hier van belang opgenomen: “(…) The Commissioner notes that following the arrivals from Northern Africa, the Ministry of Interior asked the regions of Italy to identify facilities for the reception of migrants, since CARAs and CDAs were not sufficient to meet the needs. The State Secretary at the Ministry of Interior, Ms Sonia Viale shared with the Commissioner her appreciation of the solidarity displayed by the different Italian regions in this respect. While welcoming this, the Commissioner also notes reports according to which centres in which asylum seekers are hosted do not always meet the relevant standards, in particular as concerns provision of legal aid and psychosocial assistance. Difficulties in the speedy identification of vulnerable persons and the preservation of family unity during transfers from the points of disembarkation to the different centres have also been reported, with resulting inadequate care and follow-up for the individuals concerned (59). (…) The Commissioner also encourages the Italian authorities to ensure that in all centres where they are accommodated, asylum seekers enjoy conditions that meet national and international, including Council of Europe, standards as well as adequate access to legal aid and psycho-social assistance. This is important in order to ensure that the currently good levels of protection – the commissioner understands that in 2010 around 45% of asylum seekers obtained either refugee status or subsidiary or humanitarian protection -- are maintained also in a context of increasing asylum applications It is also particularly important that special measures are effectively implemented to identify and cater for the special needs of vulnerable individuals, including unaccompanied children, single or pregnant women, persons with disabilities and victims of torture and sexual and gender-based violence(65). “
2.12 De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen dat Italië zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
2.13 Uit het rapport van Thomas Hammarberg van 7 september 2011 blijkt onder meer dat Italië tekort schiet in het snel herkennen van kwetsbare personen, zoals alleenstaande minderjarigen, zwangere of alleenstaande vrouwen, gehandicapte personen en slachtoffers van seksueel of gendergerelateerd geweld, als gevolg waarvan de desbetreffende vreemdelingen adequate zorg ontberen.
Daarnaast heeft de president van het EHRM in de interim measure van 7 september 2011 aan Italië gevraagd of, en zo ja, welke praktische en effectieve stappen gezet zijn om te garanderen dat aan asielzoekers die op grond van de Verordening aan Italië worden overgedragen, zoals de vreemdelinge en haar minderjarige kind in die zaak, onderdak, ondersteuning en medische zorg wordt geboden.
Gelet op de uitspraken van de Afdeling van 14 juli 2011 moet geoordeeld worden dat deze interim measure niet is gemotiveerd, in die zin dat daaruit niet blijkt waarom die maatregel is getroffen. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet dat aan de vraagstelling van de president van het Hof voor het onderhavige geval geen betekenis toekomt. Uit die vraagstelling leidt de rechtbank drie dingen af, namelijk dat Italië al niet voldeed aan de verplichting tot het bieden van onderdak, ondersteuning en medische zorg aan zogeheten Dublinclaimanten, dat voor het EHRM onduidelijk is of Italië inmiddels stappen heeft gezet om die opvangvoorzieningen te verzekeren en, in de zaak waarop de interim measure betrekking heeft, de president van het EHRM overdracht van de asielzoekster en haar jonge kind, niet aangewezen acht voordat daarover zekerheid is verkregen.
Eiseres is, evenals de vreemdelinge in de zaak waarop de interim measure van 7 september 2011 betrekking heeft, een alleenstaande moeder. Daarnaast is van belang, gezien de gedingstukken, dat eiseres, mede als gevolg van een gewelddadige verkrachting, haar land van herkomst is ontvlucht en zij tijdens de vlucht haar echtgenoot is kwijt geraakt. Eiseres lijdt aan een posttraumatisch stress syndroom, heeft last van herbelevingen, slapeloosheid en nachtmerries. Zij heeft drie zeer jonge kinderen, waarvan de jongste op 15 januari 2011 in Nederland is geboren. Eiseres behoort daarom in meerdere opzichten tot de kwetsbare groep asielzoekers, genoemd in het rapport van Hammarberg van 7 september 2011.
2.14 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder nader onderzoek heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen.
2.15 Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd behoeft, gelet op het voorgaande, geen verdere bespreking.
2.16 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte kosten. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,-- in verband met het beroep(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 13 december 2010;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.