ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9596
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingrechtelijke bewaring na strafrechtelijke detentie en belangenafweging
In deze zaak gaat het om de vreemdelingrechtelijke bewaring van eiser, die voorafgaand aan deze bewaring een periode van strafrechtelijke detentie heeft ondergaan. Eiser, van Palestijnse nationaliteit, is op 30 december 2010 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder meerdere beroepen van eiser tegen de vreemdelingenbewaring ongegrond verklaard. Eiser heeft op 29 november 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 december 2011, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.
De rechtbank overweegt dat de belangenafweging in deze zaak in het nadeel van eiser dient uit te vallen, ondanks de lange totale detentieperiode van ruim twee jaar. Verweerder heeft gesteld dat de periodes van vreemdelingenrechtelijke bewaring en strafrechtelijke detentie buiten beschouwing moeten worden gelaten, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank stelt vast dat de vraag die in deze zaak aan de orde is, verschilt van de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat de voorafgaande detentieperiode wel degelijk moet worden meegenomen in de belangenafweging.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser dient uit te vallen. Eiser heeft het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit gefrustreerd en heeft geweigerd om handelingen te verrichten die zijn verwijdering zouden kunnen bespoedigen. Daarnaast heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan het feit dat eiser ongewenst is verklaard en zware criminele antecedenten heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, aangezien er geen omstandigheden zijn die tot toewijzing zouden leiden.