Zaaknummer: AWB 10 / 29220
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2011 in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. I.K. Kolev),
[verweerder], verweerder.
Bij besluit van 26 juli 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder geweigerd eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2011. Eiser is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. R.P.G. van Bel. Als getuige is ter zitting gehoord [naam]. Als tolk was ter zitting aanwezig I.P. Wolters-Nazarova.
1. Eiser is geboren op 7 januari 1970 en in het bezit van de [[naam][naam] nationaliteit. Op 23 december 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend ter verkrijging van de in het geding zijnde verblijfsvergunning.
2. Voorafgaand aan de onderhavige procedure heeft eiser op 10 juli 2001 reeds een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 28 augustus 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Aan die afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat eiser vanwege zijn activiteiten (bijwonen van demonstraties en het aanplakken en het verspreiden van pamfletten) voor het Volksfront, dat volgens verweerder een legale partij is in [[naam], in de negatieve belangstelling is komen te staan van de autoriteiten van zijn land. Dat eiser aan deze activiteiten heeft deelgenomen, heeft verweerder overigens wel geloofwaardig bevonden. Het door eiser hiertegen ingestelde beroep, is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van 25 november 2003 (AWB 02/72918), ongegrond verklaard. Bij gebreke van het instellen van hoger beroep is deze uitspraak in rechte vast komen te staan.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de thans voorliggende aanvraag van eiser afgewezen. Aan die afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de door verweerder niet ontkende oppositionele activiteiten van eiser in Nederland - welke dateren van ná het eerdere afwijzende besluit en als zodanig nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn - geen aanleiding geven om te concluderen dat eiser te vrezen heeft voor vervolging en/of een behandeling in strijd het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank overweegt vervolgens als volgt.
5. Blijkens het verslag van het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden heeft eiser aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegd dat hij de oppositieactiviteiten die hij in [[naam] als lid van de Volkspartij heeft verricht, in Nederland heeft voortgezet en zodoende in de negatieve belangstelling van de autoriteiten van zijn land is komen te staan.
In dit verband beroept eiser zich op de volgende feiten en omstandigheden.
6. Eiser heeft verklaard dat hij in Nederland al gedurende zes jaren doende is met de verkoop van ‘[naam]’, ook wel bekend als de Nederlandse daklozenkrant. [naam] heeft meerdere artikelen over eiser geplaatst waarin hij met naam en toenaam wordt genoemd en waarbij hij - aldus eiser - politieke getinte uitspraken heeft gedaan, gericht tegen het [[naam][naam] regime. Daarnaast heeft ‘het [naam] Dagblad’ een artikel over eiser uitgebracht waarin zijn naam eveneens staat vermeld en waarin hij kort zijn vluchtelingenstatus toelicht. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser drie kopieën van krantenartikelen, afkomstig uit [naam] en uit ‘het [naam] Dagblad’, overgelegd, waarop (handgeschreven) staat aangegeven oktober 2006, december 2009 en
8 mei 2009, zijnde de (deels onvolledige) data waarop kennelijk de betreffende kranten zijn uitgegeven. Eiser vermoedt dat de autoriteiten van zijn land op de hoogte zijn geraakt van de inhoud van deze krantenartikelen omdat na de verschijning hiervan - rond mei 2009 - zijn ouders en voormalig buurvrouw in [[naam] zijn bezocht door medewerkers van de geheime dienst. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een ongedateerd afschrift van een brief van zijn ouders en een niet ondertekend afschrift van een brief van de voormalige buurvrouw van eiser met datum 19 oktober 2009 overgelegd. De geheime dienst heeft, aldus die met vertaling overgelegde brieven, bij zijn ouders en de buurvrouw navraag naar eiser gedaan en daarbij tevens te kennen gegeven dat eiser bij terugkeer grote problemen zal ondervinden.
7. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij in 2010 en 2011 een vaste deelnemer was en nog steeds is aan demonstraties die iedere 16e dag van de maand worden gehouden bij de
[[naam][naam] ambassade in [naam]. Hij verkeert dan in gezelschap van een groepering die is opgericht naar aanleiding van de verdwijning van vooraanstaande oppositieleden (Zakharenko, Gonchar, Krasovsky en Zavadsky) die zich tegen het [[naam][naam] regime hebben gekeerd. Deze groepering opereert onder de naam ‘[naam] [[naam]’. Eiser heeft ook verklaard dat hij met regelmaat deelneemt aan bijeenkomsten van deze organisatie. Eiser heeft het vermoeden dat er tijdens de demonstraties door het ambassadepersoneel foto’s worden gemaakt van demonstranten. Ter onderbouwing van zijn deelname aan de betreffende demonstraties heeft eiser foto’s overgelegd die tijdens deze demonstraties zijn gemaakt en waarop eiser te zien is met familieleden van vooraanstaande (verdwenen) oppositieleden. Foto’s van deze demonstraties zijn tevens geplaatst op de website van voornoemde oppositiebeweging (www.Zavadsky.org) Hiervan heeft eiser een uitdraai overgelegd.
8. Eiser heeft tevens een ‘definitief kennisgevingformulier’ van een manifestatie overgelegd, afkomstig van de gemeente [naam], waarop eiser als organisator staat vermeld van een manifestatie ten behoeve van een zestal personen die op 16 juli 2010 in [naam] is gehouden, teneinde aandacht te vragen voor vermisten in [plaats].
9. Tenslotte heeft eiser verklaard zijn medewerking te hebben verleend aan de Nederlandse vertaling van een boek, genaamd “[naam]”, geschreven door een zekere Alkaev. Het boek beschrijft de betrokkenheid van de [[naam][naam] autoriteiten bij de verdwijning, marteling en dood van oppositieleden. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een foto overgelegd waarop eiser, zo stelt hij, samen met de schrijver van het boek is te zien, die volgens eiser is gemaakt bij de overhandiging van het betreffende boek aan [naam]-parlementariër [naam]. De Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst heeft het noodzakelijk geacht de vertaler van dit boek te waarschuwen voor de geheime dienst van [[naam] in Nederland, aldus eiser.
10. De door eiser (hierboven genoemde) in Nederland verrichte activiteiten dienen volgens eiser te worden bezien in het licht van het - ten opzichte van de eerdere vergunningprocedure van eiser - gewijzigde politieke klimaat in [[naam] dat zich, sinds de herverkiezing in 2006 van president Lukashenko, kenmerkt door een verslechtering van de mensenrechtensituatie en een verharding van het optreden, gericht tegen opposanten. In dat kader voeren de autoriteiten van [[naam] nauwgezette controles uit op internetactiviteiten in binnen- en buitenland om eventuele opposanten te achterhalen.
Voorts zijn er strafrechtelijke bepalingen aangenomen die er op zijn gericht om opposanten te kunnen vervolgen. Op grond van de huidige strafwet in [[naam] zou eiser vanwege zijn oppositieactiviteiten een gevangenisstraf riskeren van drie tot zeven jaar. Volgens eiser dient met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te worden aangenomen dat de autoriteiten van [[naam] op de hoogte zijn van zijn oppositieactiviteiten in Nederland. Daarbij staat eiser bij de autoriteiten van zijn land reeds bekend als opposant vanwege de aan de vorige vergunningprocedure ten grondslag gelegde oppositieactiviteiten in het land van herkomst, die door verweerder geloofwaardig zijn bevonden. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft eiser verwezen naar diverse in de gedingstukken nader genoemde documenten die een beschrijving geven van het huidige politieke klimaat in [[naam]. Voorts heeft eiser schriftelijke verklaringen overgelegd van personen die deel uitmaken van voornoemde oppositiebeweging, waarin wordt bevestigd dat eiser in [[naam] gevaar loopt vanwege zijn in het buitenland verrichte oppositieactiviteiten. Het een en ander leidt er volgens eiser toe dat hij kan worden aangemerkt als refugié sur place en (tevens) bij terugkeer te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op grond hiervan dient eiser in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op een van de gronden vermeldt in artikel 29, eerste lid en onder a en b, van de Vw 2000.
11. In het bestreden besluit en het in dat besluit geïncorporeerde voornemen heeft verweerder zich primair op het standpunt gesteld dat alhoewel de oppositieactiviteiten die eiser in Nederland heeft verricht op zichzelf niet door verweerder worden betwist, niet aannemelijk is geworden dat de autoriteiten van [[naam] op de hoogte zijn geraakt hiervan. Eiser heeft hierbij volgens verweerder, althans zo begrijpt de rechtbank het standpunt van verweerder, een betrekkelijk geringe rol vervuld waardoor zijn bijdrage aan die activiteiten niet als zodanig kenbaar is voor de autoriteiten van [[naam]. De door eiser gestelde omstandigheid dat de autoriteiten wel op de hoogte zouden zijn geraakt van zijn rol/activiteiten, heeft eiser louter gebaseerd op eigen vermoedens en op informatie van derden (ouders, buurvrouw), die niet als objectieve bron kunnen worden aangemerkt,
aldus verweerder. Mochten eiser en zijn mededemonstranten al door het ambassadepersoneel zijn gefotografeerd dan wel op video zijn opgenomen tijdens hun deelname aan de demonstraties bij de [[naam][naam] ambassade te [naam], dan geeft dit volgens verweerder nog geen blijk van een specifieke belangstelling voor de persoon van eiser zelf. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat voor zover de autoriteiten al van de - door verweerder als marginaal bestempelde - oppositieactiviteiten van eiser op de hoogte zijn geraakt, deze desalniettemin dermate marginaal van aard zijn dat niet aannemelijk is dat eiser hierdoor in de negatieve belangstelling van de [[naam][naam] autoriteiten is komen te staan.
12. De rechtbank heeft ter zitting (onder ede) gehoord de getuige [naam] (hierna: de getuige), voorzitter van de [naam] stichting tot bevordering van de democratie in [plaats]. De rechtbank heeft de volgende aspecten van zijn beoordeling meegenomen. De getuige kent eiser zo’n 2 à 3 jaar. Eiser neemt samen met hem en andere leden van de oppositiebeweging (‘[naam] [[naam]’) twee maal per maand deel aan demonstraties gericht tegen de autoriteiten van [[naam], bij de ambassade van [[naam] te [naam]. Gedurende deze demonstraties heeft de getuige twee maal waargenomen dat zij door ambassadepersoneel op video werden opgenomen. Ook werden zij door het ambassadepersoneel gadengeslagen en aangesproken op hun gedrag. Daarnaast heeft eiser een bijdrage geleverd aan de Nederlandse vertaling van voornoemde boek ‘[naam]’. Eiser heeft hiervoor bepaalde informatie aangeleverd, aldus de getuige. Hiervan wordt in het boek, zo heeft de getuige desgevraagd verklaard, evenwel geen melding gemaakt. Ook overigens blijkt aldus de getuige niet van eisers betrokkenheid bij de totstandkoming van het boek.
13. De rechtbank overweegt vervolgens over de kenbaarheid van de oppositieactiviteiten van eiser dat op grond van de verklaringen van eiser en de ter zitting gehoorde getuige, het niet onaannemelijk kan worden geacht dat het ambassadepersoneel van de [[naam][naam] ambassade beschikt over beeldmateriaal (video, foto’s) waarop eiser te zien is tijdens zijn deelname aan demonstraties, gericht tegen de autoriteiten van [[naam], bij de [[naam][naam] ambassade te [naam]. Daarnaast is het niet onaannemelijk dat de [[naam][naam] autoriteiten, vanwege hun controle op internetactiviteiten in het buitenland, die overigens niet door verweerder worden betwist, kennis hebben kunnen nemen van foto’s, die op de internetsite van de oppositiebeweging (‘[naam] [[naam]’) zijn geplaatst waarop eiser te zien is temidden van andere demonstranten bij de [[naam][naam] ambassade in [naam]. Op grond hiervan is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk te achten dat de autoriteiten van [[naam] aan de hand van dit beeldmateriaal de identiteit van eiser hebben weten te achterhalen en hem zodoende in verband hebben gebracht met oppositieactiviteiten, in de vorm van het bijwonen van protestacties en de organisatie van een protestactie van 16 juli 2010 te [naam], gericht tegen het regime van [naam]. Op dit punt wordt verweerder dan ook niet in zijn standpunt gevolgd. De door eiser gestelde omstandigheid dat er mogelijk sprake is van infiltratie van de geheime dienst in de oppositiebeweging waar eiser deel vanuit maakt en dat de [naam][naam] autoriteiten zodoende tevens op de hoogte zijn geraakt van zijn activiteiten binnen die organisatie, is niet nader onderbouwd en heeft eiser verder ook niet aannemelijk weten te maken. De rechtbank heeft ook geen reden te veronderstellen dat de [naam][naam] autoriteiten kennis hebben genomen van de inhoud van de door eiser overgelegde krantenartikelen voor zover die zijn geplaatst in ‘[naam]’, nu niet is onderbouwd of aannemelijk gemaakt op welke wijze dit dan heeft plaatsgevonden,
waarbij de rechtbank tevens van belang heeft geacht dat er geen sprake is van publicaties in reguliere media. Evenwel valt niet uit te sluiten dat de [naam][naam] autoriteiten, die kennelijk eventuele oppositie-activiteiten nauwlettend monitoren, de landelijke media zoals ‘het [naam] Dagblad’ screenen op nieuwsberichten over in Nederland verrichte oppositieactiviteiten en zodoende kennis hebben kunnen nemen van het artikel dat hierin op 8 mei 2009 over eiser is opgenomen. Dat de autoriteiten van [naam] naar aanleiding van dit artikel zijn ouders en voormalig buurvrouw een bezoek hebben gebracht, heeft eiser met de door hem overgelegde brieven echter niet aannemelijk weten te maken, nu deze niet afkomstig zijn uit een zogenoemde objectief/betrouwbare bron. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de bijdrage die eiser heeft geleverd aan de vertaling van het boek ‘[naam]’ nu eiser als zodanig niet in het boek staat vermeld. De rechtbank heeft kennis genomen van een in beroep overgelegde foto die volgens eiser is genomen tijdens de uitreiking van het boek aan [naam]-parlementariër [naam], waarbij eiser naar zijn eigen zeggen met de schrijver van het boek in het openbaar is verschenen. De foto, waarop eiser te zien is samen met een andere man (kennelijk de schrijver van het boek), bevat evenwel geen aanknopingspunten voor de aanname dat deze tijdens de door eiser aangehaalde gebeurtenis is gemaakt. Ook de datum die op de foto staat afgedrukt en niet correspondeert met de uit algemene berichtgeving blijkende datum van de boekoverhandiging bevat geen aanwijzing hiervoor. Met deze foto heeft eiser dan ook niet aannemelijk weten te maken dat de autoriteiten van [naam] vanwege deze gebeurtenis van zijn bijdrage aan meergenoemd boek op de hoogte hebben kunnen geraken. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de gestelde waarschuwing van de Nederlandse Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst - waarover de getuige heeft verklaard – aan het adres van de vertaler van het boek nu die waarschuwing niet nader is onderbouwd en voor zover die waarschuwing al heeft plaatsgevonden, dat onverlet laat dat de medewerking van eiser aan het meergenoende boek niet kenbaar is.
14. Derhalve ligt de vraag voor of de deelname van eiser aan protestbijeenkomsten, gericht tegen het [naam][naam] regime bij de [naam][naam] ambassade in [naam], als ook de publicatie in ‘het [naam] Dagblad’ van een artikel over de persoon van eiser - mede in het licht van de door eiser overgelegde informatie en de door verweerder in de vorige procedure geloofwaardig geachte oppositionele activiteiten in het land van herkomst- voldoende grond bieden voor een geslaagd beroep op vluchtelingenschap dan wel op artikel 3 van het EVRM.
15. De rechtbank overweegt dat de algemene teneur van de door eiser overgelegde algemene informatie is dat er door de autoriteiten van [naam] in het land van herkomst (hard) wordt opgetreden tegen opposanten, waaronder vreedzame demonstranten, die zich tegen het geldende regime keren. Zo heeft eiser in beroep een resolutie van het Europees
Parlement overgelegd over de situatie in [naam], die op 20 januari 2011 door het Europees Parlement is aangenomen, naar aanleiding van de presidentsverkiezingen op 19 december 2010 in [naam]. Hierin wordt (onder meer) het volgende wordt overwogen.
”Het Europees Parlement veroordeelt ten stelligste de arrestatie en inhechtenisneming van vreedzame demonstraten (700) en de meeste presidentskandidaten (..), de leiders van de democratische oppositie (..) , en een groot aantal activisten, journalisten, leraren, en studenten, die veroordelingen tot wel 15 jaar gevangenisstraf kunnen verwachten. (..) .Het Europees Parlement veroordeelt alle repressie en vraagt de [naam][naam] autoriteiten met klem om onmiddellijk alle vormen van pesterij, intimidatie of bedreiging tegen maatschappelijke activisten te stakenen dus onder meer een eind te maken aan de invallen, huiszoekingen en inbeslagname van materiaal in particuliere woningen, gebouwen van onafhankelijke media en kantoren van maatschappelijke organisaties, als ook het wegsturen van opposanten van universiteiten en werkomgeving. Het Europees Parlement veroordeelt de blokkering van een aantal belangrijke internetwebsides, onder meer van netwerkkanalen en websites van de oppositie, op de dag van de verkiezingen in [naam]”. (..).
Daarnaast is in de door eiser overgelegde algemene informatie eveneens sprake van een zeer slechte situatie op het gebied van mensenrechten, vinden er willekeurige arrestaties plaats vaak vanwege politieke redenen en/of het uiten van kritiek op het regime, is er sprake van corruptie en omkoping in het gerechtelijk circuit, kregen oppositionele activisten inderdaad lange gevangenisstraffen en zijn de omstandigheden in de gevangenissen bijzonder slecht
In het licht van het vorenstaande valt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering in te zien waarom, zoals verweerder dat heeft gesteld, de door eiser verrichte oppositieactiviteiten in Nederland geen aanleiding geven om te concluderen dat eiser te vrezen heeft voor vervolging en/of een behandeling in strijd het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
16. Het voorgaande brengt met zich dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
17. De rechtbank zal verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met deze procedure, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze worden vastgesteld op € 874,= (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,=, wegingsfactor 1). Nu niet is gebleken dat aan de gemachtigde van eiser een toevoeging is verstrekt, zal het bedrag van de proceskosten aan eiser worden vergoed. Derhalve dient het bedrag aan eiser te worden vergoed.
18. De rechtbank bepaalt voorts dat aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van EUR 150, dient te worden vergoed.
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,= (wegens kosten
van rechtsbijstand), te betalen aan eiser;
bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ten bedrage van
EUR 150, volledig vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.W. Gubbels-Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.
w.g. mr. P.C.W. Gubbels-Willems,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.