ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9503
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Iraakse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Roermond, op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Iraakse vreemdeling. Eiser, geboren op 1 juli 1985, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring eerder ongegrond was verklaard en dat de vraag nu was of het voortduren van de bewaring sinds het sluiten van het vooronderzoek op 21 november 2011 rechtmatig was.
De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht was op verwijdering naar Irak en dat verweerder niet onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 25 november 2011, waarin werd geoordeeld dat verweerder enige tijd gegund moest worden om een afspraak te maken met de Iraakse autoriteiten. Er was inmiddels een gesprek geweest met de Iraakse ambassade en er werd getracht een vervolgafspraak te maken. De rechtbank benadrukte dat eiser de verplichting had Nederland te verlaten, waaraan hij geen gehoor had gegeven. De inbewaringstelling was bedoeld om te bewerkstelligen dat eiser Nederland alsnog zou verlaten, en van hem werd verwacht dat hij hieraan actieve en volledige medewerking verleende.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.M. Nollen in aanwezigheid van griffier S.A.J. Monnens en werd openbaar uitgesproken op 22 december 2011.