ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9503

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 39655
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Iraakse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats Roermond, op 22 december 2011 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Iraakse vreemdeling. Eiser, geboren op 1 juli 1985, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring eerder ongegrond was verklaard en dat de vraag nu was of het voortduren van de bewaring sinds het sluiten van het vooronderzoek op 21 november 2011 rechtmatig was.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht was op verwijdering naar Irak en dat verweerder niet onvoldoende voortvarend handelde. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 25 november 2011, waarin werd geoordeeld dat verweerder enige tijd gegund moest worden om een afspraak te maken met de Iraakse autoriteiten. Er was inmiddels een gesprek geweest met de Iraakse ambassade en er werd getracht een vervolgafspraak te maken. De rechtbank benadrukte dat eiser de verplichting had Nederland te verlaten, waaraan hij geen gehoor had gegeven. De inbewaringstelling was bedoeld om te bewerkstelligen dat eiser Nederland alsnog zou verlaten, en van hem werd verwacht dat hij hieraan actieve en volledige medewerking verleende.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter C.M. Nollen in aanwezigheid van griffier S.A.J. Monnens en werd openbaar uitgesproken op 22 december 2011.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 39655
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Op 17 oktober 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2011, waar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.M. Janssen.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 1 juli 1985 en van Iraakse nationaliteit.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep tegen het voorduren van de maatregel van bewaring laatstelijk bij uitspraak van 28 november 2011 (AWB 11 / 36710) ongegrond is verklaard. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het vooronderzoek in de vorige procedure op
21 november 2011, rechtmatig kan worden geacht.
3. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat de overdracht die stond gepland voor 6 december 2011, ondanks een eerder toegangsakkoord, geen doorgang heeft gevonden. Op 21 november 2011 is verzocht om, gelet op de recente ontwikkelingen met betrekking tot vertrek naar Irak, een nieuwe laissez-passer te vragen bij de Iraakse autoriteiten. Deze aanvraag is wederom voorzien van een kopie van eisers nationaliteitsverklaring alsmede een kopie van de woonverklaring.
Op 23 november 2011 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Verweerder heeft op 30 november 2011 bij de autoriteiten van Irak speciale aandacht gevraagd voor eisers zaak.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat op 5 december 2011 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen verweerder en de ambassadeur van Irak. De ambassadeur heeft aangegeven dat de Iraakse immigratieautoriteiten in Bagdad werkinstructies hebben afgegeven, waarin is bepaald dat het uitzetten van Irakezen met gebruik van een EU-staat niet meer mogelijk is. Wat de beweegredenen van de Iraakse autoriteiten voor deze beleidswijziging waren, was de Iraakse ambassadeur onbekend. Verweerder zet zich er thans voor in de Iraakse autoriteiten ertoe te bewegen de praktijk van terugkeer van Irakezen met een EU-staat te hervatten en hij tracht hierover een gesprek met de Iraakse autoriteiten aan te gaan. De ambassadeur zal hierbij een bemiddelende rol spelen, aldus verweerders gemachtigde ter zitting.
4. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat zicht op verwijdering naar Irak ontbreekt of dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt om tot verwijdering over te gaan. Zoals deze rechtbank, nevenzittingsplaats Roermond in een uitspraak van 25 november 2011 (LJN: BU6385) heeft geoordeeld, mag verweerder enige tijd worden gegund om een afspraak te maken met de Iraakse autoriteiten en zich te beraden over de mogelijke consequenties en vervolgstappen naar aanleiding van de recente verandering in het standpunt van de Iraakse autoriteiten. Inmiddels is er een gesprek geweest met de Iraakse ambassade en wordt thans getracht een vervolgafspraak te maken. Thans valt niet te zeggen dat dit niet zal leiden tot een hernieuwde terugkeermogelijkheid. De rechtbank acht verder van belang dat op eiser een verplichting rust Nederland te verlaten. Aan deze verplichting heeft eiser geen gehoor gegeven. De inbewaringstelling strekt er toe te bewerkstelligen dat eiser Nederland alsnog zal verlaten. Dat dit door middel van verwijdering zal geschieden, laat onverlet dat van eiser mag worden verwacht dat hij daaraan actieve en volledige medewerking verleent om die verwijdering mogelijk te maken.
5. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
w.g. mr. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. C.M. Nollen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 december 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.