Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 11/37909
V-nummer: […]
Inzake: [voorletters en familienaam verzoekster], verzoekster,
gemachtigde mr. W.L.C. Rijk, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. J.S.M. Rietveld.
I Procesverloop
1 Verzoekster is geboren op [geboortedatum en -jaar] en bezit de Chinese nationaliteit. Op 31 oktober 2011 heeft verweerder verzoekster in bewaring gesteld.
2 Op 31 oktober 2011 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan verzoekster uitgereikt. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij brief van 23 november 2011.
3 Op 23 november 2011 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt het terugkeerbesluit te schorsen, totdat op het bezwaar tegen het terugkeerbesluit is beslist.
4 De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 14 december 2011. Partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Ingevolge artikel 3, vierde lid, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn) wordt voor de toepassing van deze richtlijn verstaan onder terugkeerbesluit: de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd
of vastgesteld.
1.3 Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld, onverminderd de in de leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen dat deze termijn alleen op aanvraag van de betrokken onderdaan van een derde land wordt toegekend. In dit geval stellen de lidstaten de betrokken onderdanen van derde landen in kennis van de mogelijkheid tot indiening van een dergelijk verzoek.
1.4 Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn kunnen de lidstaten afzien van het toekennen van een termijn voor vrijwillig vertrek, of een termijn toekennen die korter is dan zeven dagen, indien er een risico op onderduiken bestaat, of een aanvraag voor een verblijfsvergunning als kennelijk ongegrond dan wel frauduleus is afgewezen, dan wel indien de betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
1.5 Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn worden het terugkeerbesluit en, in voorkomend geval, het besluit betreffende het inreisverbod en het besluit inzake verwijdering schriftelijk uitgevaardigd en vermelden zij de feitelijke en de rechtsgronden, alsook informatie over de rechtsmiddelen die openstaan. De informatie over feitelijke gronden mag worden beperkt indien de nationale wetgeving voorziet in een beperking van het recht op informatie, met name ter vrijwaring van de nationale veiligheid, de landsverdediging, de openbare veiligheid, dan wel met het oog op het voorkomen, onderzoeken, opsporen en vervolgen van strafbare feiten.
1.6 Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij geen gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
1.7 Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vw dient de vreemdeling, nadat het rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigener beweging binnen vier weken te verlaten.
1.8 Ingevolge artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan de Minister voor Immigratie en Asiel, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.
2 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
2.1.1 Vaststaat dat verzoekster in het bezit is geweest van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en dat de geldigheidsuur van deze machtiging is verstreken zonder dat een verblijfsvergunning is aangevraagd. Verweerder betoogt dat verzoekster wist, althans redelijkerwijs behoorde te weten, dat zij na het verstrijken van de geldigheidsduur van de mvv Nederland moest verlaten. Gelet hierop hoefde het terugkeerbesluit van 31 oktober 2011 dus niet worden te genomen, zodat het bezwaar tegen dit besluit niet-ontvankelijk moet worden geacht, aldus verweerder.
2.1.2 De voorzieningenrechter volgt deze stelling van verweerder niet. Artikel 12, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn schrijft immers voor dat een terugkeerbesluit schriftelijk wordt uitgevaardigd. Niet is gebleken dat verweerder, buiten het terugkeerbesluit van
31 oktober 2011, een dergelijk besluit of daaraan gelijk te stellen beslissing of handeling heeft genomen of verricht. Het bezwaar tegen het terugkeerbesluit dient derhalve ontvankelijk te worden geacht.
2.2.1 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het belang van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, de vertrektermijn tot nul dagen is verkort, nu verzoekster wordt verdacht van het witwassen van € 18.000,-. Verzoekster stelt dat zij niet meer wordt vervolgd voor dit feit, nu haar nimmer een dagvaarding is uitgereikt en de officier van justitie te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen uitzetting van verzoekster naar China.
2.2.2 Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van 22 november 2010 waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat verzoekster op 18 november 2010 is aangehouden voor het witwassen van geld. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard contact te hebben gehad met het Openbaar Ministerie en dat daaruit is gebleken dat verzoekster nog steeds verdacht wordt van het witwassen van geld. De voorzieningenrechter heeft geen reden om aan juistheid van deze informatie te twijfelen. Dat de officier van justitie heeft medegedeeld geen bezwaar te hebben tegen de uitzetting van verzoekster betekent niet dat zij niet meer als verdachte kan worden aangemerkt.
2.2.3 Ten aanzien van het betoog van verzoekster dat een enkele verdenking onvoldoende grond biedt om aan te nemen dat zij een gevaar oplevert voor de openbare orde, stelt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, van 8 november 2011 (LJN BU4116), voorop dat het belang van de openbare orde een grond kan vormen om de vertrektermijn te verkorten tot nul dagen. Uit de Terugkeerrichtlijn kan echter niet worden afgeleid wanneer een vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde als bedoeld in artikel 7, vierde lid, van deze richtlijn. Verder is aan het begrip openbare orde als bedoeld in artikel 62, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 geen nadere invulling gegeven in nationale wet- of regelgeving. De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding om bij de uitleg van dit begrip aansluiting te zoeken bij het begrip openbare orde als bedoeld in artikel 12, eerste lid, aanhef en
onder d, van de Vw 2000 waarin, zakelijk weergegeven, is bepaald dat de vrije termijn van een vreemdeling eindigt zodra hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2006
(LJN AY6846) volgt dat daar reeds sprake van kan zijn indien de vreemdeling wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Bezien in het licht van het vorenstaande kan dus de enkele verdenking van het plegen van een strafbaar feit voldoende grond opleveren om in het belang van de openbare orde de termijn voor vrijwillig vertrek te verkorten tot nul dagen. Voor zover verzoekster betoogt dat een verdenking van het witwassen van € 18.000,- onvoldoende ernstig is om aan te nemen dat zij een gevaar voor de openbare orde is, deelt de voorzieningenrechter dat standpunt niet.
2.3 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
2.4 De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De voorzieningenrechter:
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.L. Heins, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.