ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9347

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/5399 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Berisping van concerncontroller van gemeente Midden-Delfland wegens lekken van vertrouwelijke informatie aan gemeenteraadslid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 juni 2011 uitspraak gedaan over de disciplinaire berisping van een concerncontroller en organisatie-adviseur van de gemeente Midden-Delfland. De ambtenaar was berispt omdat hij vertrouwelijke informatie had gelekt aan een gemeenteraadslid van een oppositiepartij. De rechtbank oordeelde dat de berisping, als de lichtste disciplinaire straf, niet onevenredig was aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De zaak begon met een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, dat op 11 juni 2010 het bezwaar van de ambtenaar ongegrond verklaarde. De ambtenaar had in zijn functie als financieel deskundige een e-mail gestuurd naar een gemeenteraadslid, waarin hij informatie deelde over een in voorbereiding zijnde motie. Dit leidde tot een disciplinaire maatregel, omdat de rechtbank oordeelde dat de ambtenaar niet zorgvuldig omging met informatie die hij uit hoofde van zijn functie had verkregen. De rechtbank benadrukte dat de ambtenaar, gezien zijn hoge positie, zich bewust moest zijn van de politieke gevoeligheid van de informatie en de schijn van belangenverstrengeling moest vermijden. De rechtbank concludeerde dat de ambtenaar de gedragsregels had overtreden en dat de opgelegde straf gerechtvaardigd was. Het beroep van de ambtenaar werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de berisping als een passende maatregel voor het plichtsverzuim.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/5399 AW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser] wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. C.J.M. Scheen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juni 2010, verzonden op 21 juni 2010, heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie personeelszaken (hierna: de Bezwarencommissie) van 17 mei 2010, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juli 2010 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 21 maart 2011 op zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T. Veenman en B. Neurink.
II OVERWEGINGEN
1 De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser is in dienst van de gemeente Midden-Delfland en werkzaam in de functie van concerncontroller en organisatieadviseur.
1.2 Op 1 juli 2009 heeft de giffier via de e-mail aan een gemeenteraadslid een brief van het college van burgemeester en wethouders over de gevolgen van de mei-circulaire gezonden.
1.3 Dit gemeenteraadslid heeft daarop eiser via diens privé e-mailadres benaderd met de vraag wat hij van de mei-circulaire vond.
1.4 Eiser heeft het gemeenteraadslid op 1 juli 2009 per e-mail geantwoord. Deze
e-mail is per vergissing niet naar het betreffende gemeenteraadslid gezonden, maar bij de griffier terechtgekomen. Uiteindelijk heeft de gemeentesecretaris de e-mail in zijn bezit gekregen.
1.5 Op 2 juli 2009 heeft een verantwoordingsgesprek plaatsgevonden tussen de gemeentesecretaris en eiser. Bij aanvang van het gesprek heeft de gemeentesecretaris eiser meegedeeld dat hij voornemens is verweerder voor te stellen ten aanzien van eiser een disciplinaire maatregel te nemen. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt, gedateerd 7 juli 2009.
1.6 Bij besluit van 16 juli 2009 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van een berisping opgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 augustus 2009 bezwaar gemaakt.
1.7 Op 23 oktober 2009 is eiser gehoord door de Bezwaarschriftencommissie. Op
4 november 2009 heeft de Bezwaarschriftencommissie verweerder geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en de procedure tot strafoplegging opnieuw te doorlopen. De bezwaarschriftencommissie achtte de door verweerder gevolgde procedure tot strafoplegging niet conform de relevante wet- en regelgeving waardoor eiser mogelijk in zijn belangen was geschaad.
1.8 Bij besluit van 17 december 2009 heeft verweerder eisers bezwaar gegrond verklaard en de brief van 7 juli 2009, zijnde het voornemen tot het opleggen van een disciplinaire straf, en het besluit van 14 juli 2009, zijnde het opleggen van de disciplinaire straf, ingetrokken. Voorts heeft verweerder eiser meegedeeld opnieuw voornemens te zijn hem een disciplinaire straf op te leggen in de vorm van een schriftelijke berisping. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over het voornemen kenbaar te maken.
1.9 Op 22 december 2009 heeft eiser schriftelijk zijn zienswijze over het voornemen gegeven. Daarbij heeft hij aangegeven af te zien van een mondelinge verantwoording.
1.10 Bij besluit van 28 januari 2010 heeft verweerder aan eiser de disciplinaire straf van een schriftelijke berisping opgelegd. Deze disciplinaire straf heeft verweerder bij het bestreden besluit, overeenkomstig het advies van de Bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Eiser heeft de gedragsregels zoals die vermeld zijn in de Gedragcode ambtelijke organisatie Midden-Delfland niet nageleefd door een
e-mail te verzenden met vertrouwelijke informatie, terwijl de e-mail bedoeld was voor een van de raadsleden van de gemeenteraad, niet zijnde een lid van een van de coalitiepartijen. Verweerder acht de opgelegde straf van een schriftelijke berisping niet onevenredig ten opzichte van het geconstateerde plichtsverzuim.
2.1 Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij mag op grond van het recht van vrije meningsuiting ook met raadsleden communiceren over zaken die niet functiegerelateerd zijn. Eiser heeft geen geheimhoudingsplicht geschonden, nu volgens hem sprake was van openbare informatie. Gelet op hetgeen op 16 juni 2009 is besproken in de vergadering van de Raadscommissie Bestuur Midden-Delfland, was duidelijk dat een motie ingediend zou worden. Volgens eiser was überhaupt geen sprake van vertrouwelijke informatie. Hij ziet niet in dat hij enig voorschrift zou hebben overtreden, dan wel zich op enigerlei wijze niet zou hebben gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt. Op grond hiervan kan geen sprake zijn van plichtsverzuim en had verweerder de straf van een schriftelijke berisping niet mogen opleggen, aldus eiser.
2.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.1 Ingevolge artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet (hierna; AW) dient de ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
3.2 Ingevolge artikel 15:1 van de CAR/UWO is de ambtenaar gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
3.3 Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de CAR/UWO kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid, van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3.4 Ingevolge artikel 16:1:2, eerste lid, onder a, van de CAR/UWO kan de disciplinaire straf schriftelijke berisping worden toegepast.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Naar vaste jurisprudentie dient het aan het ontslag ten grondslag liggende plichtsverzuim door de betrokken ambtenaar vast te staan, dient het plichtsverzuim de ambtenaar te zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
4.2 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een e-mail heeft verzonden die bedoeld was voor een gemeenteraadslid van een oppositiepartij waarin eiser hem informeerde over een in voorbereiding zijnde motie van de coalitiepartijen. Tussen partijen is in geschil hoe dit handelen van eiser geïnterpreteerd moet worden en of de straf van disciplinaire berisping een passende straf is met betrekking tot eisers handelen.
4.3 In de Gedragscode ambtelijke organisatie Midden-Delfland (hierna: de Gedragscode) is vastgelegd hoe een goed ambtenaar zich behoort te gedragen.
4.4 Eiser heeft op 8 februari 2008 de integriteitsverklaring Gemeente Midden-Delfland ondertekend. Bij die gelegenheid is eiser de Gedragscode uitgereikt. In de Gedragscode is onder 1.1 opgenomen dat medewerkers zich ervan bewust zijn dat beslissingen risico’s met zich mee brengen en daarom elke vorm van oneigenlijke beïnvloeding, belangenverstrengeling c.q. ‘vriendjespolitiek’ of de schijn daarvan vermijden. Onder 5.1 is opgenomen dat medewerkers zorgvuldig en correct omgaan met informatie waarover zij uit hoofde van hun functie beschikken. Oneigenlijk gebruik van kennis, verkregen uit hoofde van de functie, is niet toegestaan.
4.5 Eiser is adviseur van het directieteam en verweerder en is mede verantwoordelijk voor de gemeentelijke financiën. Daarmee is eiser één van de hoogste ambtenaren binnen de gemeente. Die positie brengt met zich dat eiser zorgvuldig dient om te gaan met informatie met een politiek gevoelig karakter en zich bewust dient te zijn van het beeldvormend karakter van zijn optreden naar buiten toe. Dit betekent dat eiser zich terughoudend dient op te stellen in het verstrekken van informatie aan personen buiten het college over onderwerpen waarover nog politieke besluitvorming dient plaats te vinden. Dit geldt tevens voor het gevraagd dan wel ongevraagd geven van een persoonlijke mening over dergelijke onderwerpen aan personen buiten het college, onder wie gemeenteraadsleden van een oppositiepartij. Eiser dient zich, gelet op zijn hoge positie in de organisatie en de waarde die aan zijn advisering aan het college wordt gehecht, te realiseren dat zijn persoonlijke mening de politieke besluitvorming kan beïnvloeden. Van eiser mag verwacht worden dat hij in het geval hij door een gemeenteraadslid wordt benaderd met het verzoek zijn mening te geven over een onderwerp waarover de besluitvorming nog moet plaatsvinden, hij de gemeentesecretaris daarvan op de hoogte brengt, teneinde te voorkomen dat hij in een situatie terechtkomt waarin sprake is van belangenverstrengeling of de schijn van belangenverstrengeling. Dit geldt des te meer in het geval hij wordt benaderd door een gemeenteraadslid van een van de oppositiepartijen, zoals in het onderhavige geding is gebeurd.
4.6 Nog daargelaten de vraag hoe eiser de informatie over de motie heeft verkregen (in het weekoverleg van het directieteam dan wel tijdens de vergadering van de raadscommissie Bestuur en Midden-Delfland van 16 juni 2009) en of de informatie reeds bekend was bij het gemeenteraadslid, heeft eiser informatie verschaft en zijn persoonlijke mening gegeven over een onderwerp waarover nog besluitvorming diende plaats te vinden. Eiser wist, dan wel behoorde te weten, dat dit gemeenteraadslid behoorde tot de fractie van een oppositiepartij.
4.7 De rechtbank is van oordeel dat eiser, nu hij vanaf zijn privé e-mailadres een e-mail heeft verzonden aan een gemeenteraadlid van de oppositiepartij, waarin hij informatie heeft verstrekt over een onderwerp waarover nog politieke besluitvorming diende plaats te vinden en zijn persoonlijke mening heeft gegeven, de gedragsregels als neergelegd in de Gedragscode heeft overtreden. Door aldus te handelen is eiser niet zorgvuldig omgegaan met informatie die hij uit hoofde van zijn functie heeft verkregen en is in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling gewekt. Verweerder heeft dit handelen terecht aangemerkt als plichtsverzuim.
4.8 Niet van belang is dat het bewuste gemeenteraadslid door de verkeerde adressering de e-mail niet heeft ontvangen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat reeds de intentie van eiser de e-mail te verzenden van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van plichtsverzuim.
4.9 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat evenmin van belang is of de informatie rond het voorbereiden van de motie over drie kunstgrasvelden door de coalitiepartijen als vertrouwelijk was gekwalificeerd. Vast staat immers dat eiser de intentie heeft gehad informatie, uit hoofde van zijn functie verkregen, voorzien van zijn persoonlijke mening door te geven aan een gemeenteraadslid van een van de oppositiepartijen zonder daarin het college of de gemeentesecretaris te kennen.
4.10 Eiser heeft zich beroepen op het in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet neergelegde recht van vrije meningsuiting en heeft daarbij gesteld de norm van artikel 125a, van de AW niet te hebben overschreden.
4.11 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
2 november 1995 (LJN ZB5501) overweegt de rechtbank dat de normering van artikel 125a van de AW enerzijds de grens aangeeft die de ambtenaar bij de uitoefening van de betreffende grondrechten niet mag overschrijden, doch anderzijds waarborgt dat de overheid bij het beperken van het grondrecht niet verder mag gaan dan die normering aangeeft. Daarbij is het uitgangspunt dat het primair aan de ambtenaar zelf is om er voor te waken dat hij deze functioneringsnorm in acht neemt. Mocht hij deze norm overschrijden dan kan het bestuursorgaan hem daarop aanspreken en corrigeren en zonodig rechtspositionele maatregelen ten aanzien van hem nemen. Bij de beoordeling of de ambtenaar de in artikel 125a van de AW neergelegde norm heeft overschreden, dient een zekere voorzichtigheid in acht te worden genomen, omdat in deze bepaling beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten.
4.12 De rechtbank is van oordeel dat de goede vervulling van eisers functie en, in samenhang daarmee, het goed functioneren van de openbare dienst in redelijkheid niet meer verzekerd waren, zodat moet worden geconcludeerd dat eiser de grenzen van de door hem ingevolge het eerste lid van artikel 125a van de AW in acht te nemen functioneringsnorm heeft overschreden. De rechtbank overweegt daartoe dat de handelwijze van eiser zich niet verdraagt met de aard van zijn functie en verwijst daarbij naar hetgeen zij onder rechtsoverweging 4.7 heeft overwogen.
4.13 Niet is gebleken dat het plichtsverzuim eiser niet kan worden toegerekend. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid aan eiser een schriftelijke berisping op te leggen.
4.14 De rechtbank acht de schriftelijke berisping, de lichtste disciplinaire straf, niet onevenredig aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.A. Steinhauser, in tegenwoordigheid van de griffier
Y.E. de Loos.
Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.