Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen:
[eiseres],
geboren op [1989] (gesteld) dan wel [1985] (toegekend), van Ugandese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. W.M. Hompe, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 april 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen en ambtshalve geweigerd eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv)”. Op
31 juli 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 26 november 2010. Het onderzoek ter zitting is geschorst en vervolgens hervat op 31 mei 2011 ter zitting van de meervoudige kamer. Het onderzoek ter zitting is wederom geschorst en hervat op 6 september 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig I. Touter, tolk in de Engelse taal, en twee door eiseres meegebrachte getuigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Asielrelaas
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd.
Toen eiseres twee jaar oud was, is haar vader bij een andere vrouw gaan wonen. Begin 1999 kwam hij weer bij eiseres, haar moeder en haar broer wonen. Vanaf dat moment begonnen de problemen. In maart 1999 kwamen er ’s nachts mannen langs om de vader van eiseres te arresteren. De moeder van eiseres is verkracht voor de ogen van de andere familieleden en haar vader is meegenomen. In december 2000 is de vader van eiseres op borgtocht vrijgelaten. Enkele maanden later is hij op reis gegaan. Na zijn terugkeer in 2003 is hij opnieuw aangehouden. Van haar broer hoorde eiseres dat hun vader was aangehouden door de militaire inlichtingendienst. Hij is wederom vrijgelaten maar niet meer naar huis teruggekeerd. Halverwege 2004 is hij opnieuw aangehouden. Daarna is hij niet meer teruggekeerd. De moeder van eiseres is in december 2004 overleden aan de gevolgen van aids. Op 1 februari 2005 kwamen drie mannen langs op zoek naar haar vader. Zij hebben de broer van eiseres meegenomen. Later kwamen twee mannen terug en hebben zij eiseres verkracht. Een dag later kwam er een man langs die eiseres kende via haar vader. Hij heeft eiseres meegenomen en geholpen het land te verlaten.
Overwegingen
Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel
1.1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
1.2. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiseres eerder bij besluit van 8 november 2005 heeft afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 4 december 2008 gegrond verklaard (AWB 05/54853), waarbij het besluit van 8 november 2005 is vernietigd. In deze uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de afwijzing van de asielaanvraag overwogen dat verweerder niet draagkrachtig had gemotiveerd dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeerde en daardoor ongeloofwaardig was.
2.2. Verweerder gaat thans wel uit van de geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde feiten. In het bestreden besluit en de daarop gegeven toelichting ter zitting heeft verweerder zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar problemen zijn veroorzaakt door de militaire veiligheidsdienst. Dit vermoeden van eiseres is gebaseerd op de verklaringen van haar broer, die niet kan worden aangemerkt als een objectieve en verifieerbare bron. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat haar problemen hun oorsprong vinden in een haar toegedichte politieke overtuiging. Gelet hierop is niet aannemelijk geworden dat haar problemen verband houden met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Voorts is niet aannemelijk geworden dat eiseres in de toekomst een reëel risico loopt op een schending van het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de a- of de b-grond van artikel 29 van de Vw 2000. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een vergunning op grond van het traumatabeleid, nu eiseres geen bescherming heeft gezocht bij de autoriteiten. Niet is gebleken dat de autoriteiten deze bescherming niet zouden kunnen of willen bieden, aldus verweerder.
2.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar gevraagde verblijfsvergunning. Met name is hierbij van belang dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zij problemen heeft ondervonden en welke personen hiervoor verantwoordelijk waren. Haar stelling dat de verantwoordelijken deel uitmaakten van de militaire veiligheidsdiensten is slechts gebaseerd op de verklaring van haar broer, die
- zoals ook door verweerder is overwogen - niet is aan te merken als een objectieve en verifieerbare bron. Nu niet aannemelijk is geworden dat de problemen van overheidswege zijn veroorzaakt, dan wel door een groepering waartegen de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden, komt eiseres niet in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning op de a-, b- of c-grond van artikel 29 van de Vw 2000.
3. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit voor wat betreft de afwijzing van de asielaanvraag in rechte stand kan houden.
Ten aanzien van de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier
4.1. Op grond van artikel 3.56 van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, aanhef en onder e, van de Vw 2000 worden verleend aan een minderjarige alleenstaande vreemdeling wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 van de Vw 2000.
4.2. Verweerder heeft zijn beleid met betrekking tot deze verleningsgrond neergelegd in hoofdstuk B14 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000. In paragraaf B14/2.4.3 is opgenomen dat indien getwijfeld wordt aan de leeftijd van de asielzoeker en deze zijn gestelde leeftijd niet met documenten heeft kunnen aantonen, de asielzoeker een leeftijdsonderzoek kan aanvragen.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een dergelijk leeftijdsonderzoek worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het leeftijdsonderzoek op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van het leeftijdsonderzoek uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.1. Verweerder heeft in de onderhavige zaak ambtshalve geweigerd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 te verlenen onder de beperking “verblijf als amv”, onder verwijzing naar de resultaten van het in deze zaak verrichte leeftijdsonderzoek van 12 april 2005. Eiseres heeft de uitkomst van het leeftijdsonderzoek bestreden en daarbij onder meer gewezen op de door haar overgelegde contra-expertise van kinderradioloog dr. S.G.F. Robben van 7 januari 2008, die specifiek ingaat op de in deze zaak gemaakte foto’s van het hand/polsgebied en de sleutelbeenderen.
5.2. Ook op dit onderdeel heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, zich in de genoemde uitspraak van 4 december 2008 uitgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank waren in de contra-expertise van Robben concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het leeftijdsonderzoek gelegen. De rechtbank concludeerde - samengevat en voor zover hier van belang - dat Robben heeft geconstateerd dat de drie foto’s van de sleutelbeenderen niet (goed) beoordeelbaar zijn en dat de foto van het hand/polsgebied sclerotische lijntjes laat zien, hetgeen erop duidt dat de sluiting van de groeischijven vrij recent is, waardoor niet is uitgesloten dat eiseres niet veel ouder was dan 15 jaar. De reactie van de door verweerder geraadpleegde radiologen kon daar niet aan afdoen volgens de rechtbank, omdat de radiologen alleen hebben gereageerd op een eerder door eiseres overgelegd rapport en niet tevens hebben gereageerd op de contra-expertise. Bovendien is de reactie onvoldoende in het licht van de door Robben gegeven uitleg. Ook de enkele stelling van één van de radiologen dat hij de sclerotische lijntjes niet ziet op de foto van het hand/polsgebied, is onvoldoende om af te doen aan de inhoud van de contra-expertise, zo oordeelde de rechtbank. De rechtbank verwijst verder naar de overwegingen 2.35 tot en met 2.42 van die uitspraak.
Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak waarmee deze in rechte is komen vast te staan. De rechtbank zal daarom in haar verdere oordeel uitgaan van het in deze uitspraak gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen.
5.3. De rechtbank stelt vast dat het voornaamste geschilpunt in deze zaak de (radiologische) beoordeelbaarheid van de van eiseres gemaakte röntgenfoto’s is. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de vaststelling van de beoordeelbaarheid van de foto’s radiologische deskundigheid is vereist. In de vorige uitspraak in deze zaak is reeds vastgesteld dat in de contra-expertise van Robben concrete aanknopingspunten gelegen waren voor twijfel aan de juistheid van de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek. Robben is kinderradioloog en derhalve als deskundig te beschouwen wat betreft de beoordeelbaarheid van de foto’s van eiseres. Robben heeft de beschikbare foto’s gezien en beoordeeld. De door Robben opgeworpen aanknopingspunten voor twijfel heeft verweerder ook in de onderhavige procedure niet kunnen wegnemen. Verweerder heeft immers nagelaten om na de eerdere uitspraak van deze rechtbank een radioloog te laten oordelen over de beoordeelbaarheid van de in deze zaak genomen foto’s. De eerdere conclusies van Robben met betrekking tot de beoordeelbaarheid van de foto’s van eiseres blijven derhalve staan. De door verweerder overgelegde stukken van onder meer het Nederlands Forensisch Instituut kunnen daaraan niet afdoen, reeds omdat deze stukken niet afkomstig zijn van personen met de vereiste radiologische deskundigheid.
5.4. De conclusie is dan ook dat nog steeds dezelfde eerder door de rechtbank in haar uitspraak van 4 december 2008 vastgestelde concrete aanknopingspunten bestaan voor de twijfel aan de juistheid van de resultaten van het leeftijdsonderzoek.
6.1. Verweerder heeft zijn beleid met betrekking tot het verrichten van leeftijdsonderzoek en de waardering van de uitkomsten daarvan neergelegd in hoofdstuk C14/6.1.1 van de Vc 2000. Daar staat voor zover hier van belang het navolgende beschreven:
(…) Het leeftijdsonderzoek kan twee verschillende resultaten opleveren:
a. De opgegeven minderjarige leeftijd is mogelijk juist. In ieder geval kan meerderjarigheid niet worden aangetoond (…).
b. De vreemdeling is bewezen meerderjarig (…).
Ad a. In het vervolg van de procedure wordt de door de vreemdeling opgegeven geboorte datum aangehouden. Echter, na een bepaalde periode van minimaal 12 maanden en maximaal 24 maanden kan een vervolgonderzoek worden verricht.
6.2. Gelet op de hierboven geformuleerde conclusie moet het er op worden gehouden dat zich hier de situatie als bedoeld onder a en niet die als geformuleerd onder b voordoet. Uit het hierboven aangehaalde beleid volgt dat in het verdere vervolg van de procedure de door eiseres opgegeven geboortedatum moet worden aangehouden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van haar mogelijkheid een herhaald leeftijdsonderzoek te doen plaatsvinden binnen de 12 en 24 maanden na het eerste onderzoek. Een herhaald onderzoek heeft naar het oordeel thans geen waarde meer nu eiseres uitgaande van de door haar zelf opgegeven geboortedatum van [1989] inmiddels de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Gelet hierop kan verweerder niet uitgaan van de meerderjarigheid van eiseres, maar dient verweerder uit te gaan van de ten tijde van de aanvraag door eiseres opgegeven leeftijd. Het besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
7. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 966,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 2 maal 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322,-, en een wegingsfactor 1).
9. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,-- (zegge: negenhonderd zesenzestig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, voorzitter, en mrs. A.J.R.M. Vermolen en R.A. Sipkens, rechters, in aanwezigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LFF
Coll.: MvM
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.