ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9205

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/16808
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsrisico voor homoseksuelen bij terugkeer naar Uganda

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 november 2011 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiseres, een Ugandese vrouw, een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van haar homoseksuele geaardheid. De rechtbank constateert dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, de homoseksuele geaardheid van eiseres niet betwist en erkent dat homoseksualiteit in Uganda strafbaar is, met levenslange gevangenisstraf als mogelijke sanctie. Tijdens de zitting kon verweerder echter geen duidelijkheid geven over de strafvervolgingspraktijk ten aanzien van homoseksuelen in Uganda.

De rechtbank oordeelt dat, gezien de ernst van de straf en de door eiseres overgelegde documenten, er voldoende aanleiding is voor nader onderzoek naar de vervolgingsrisico's die eiseres loopt bij terugkeer naar Uganda. Eiseres heeft aangegeven dat zij openlijk een relatie met een vrouw zal aangaan, wat haar blootstelt aan vervolging. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres haar vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen van homoseksuelen, gezien de specifieke risico's die zij kunnen lopen in hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/16808
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [1980], van Ugandese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E. Metzger, advocaat te Amstelveen,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. Erik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 februari 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 17 mei 2011 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A.M. Nakamya als tolk Luganda.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het beroep tegen de afwijzing van onderhavige aanvraag is eerder bij uitspraak van 29 december 2010 (AWB 10/33097) gegrond verklaard en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak. In voormelde uitspraak is reeds geoordeeld dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 eiseres in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen en dat verweerder in redelijkheid zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
2. Thans zijn partijen verdeeld over de vraag of eiseres bij terugkeer naar Uganda wegens haar seksuele geaardheid te vrezen heeft voor vervolging dan wel een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet langer de homoseksuele geaardheid van eiseres betwist alsook dat homoseksualiteit in Uganda strafbaar is. Evenmin is in geschil dat in Uganda op homoseksualiteit levenslange vrijheidsstraf staat. Eiseres heeft in dat verband onder meer gewezen op het U.S. Department of State 2009 country report on human rights practices van 11 maart 2010.
4. In hoofdstuk C2/2.10.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat, voor zover thans van belang, dat indien een asielzoeker zich erop beroept dat hij of zij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn of haar homoseksuele geaardheid, dit onder omstandigheden kan leiden tot de conclusie dat betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag. Een asielaanvraag waarin beroep wordt gedaan op problemen vanwege de (gestelde) seksuele geaardheid van een asielzoeker moet worden beoordeeld met bijzondere aandacht voor de positie van homoseksuelen in het land van herkomst. Per land van herkomst verschilt de invloed van de overheid op het maatschappelijk terrein. Indien er sprake is van een bestraffing op basis van een strafbepaling die alleen betrekking heeft op homoseksuelen, is dit een daad van vervolging. Dit is bijvoorbeeld het geval indien het homoseksueel zijn of het uiten van specifiek homoseksuele gevoelens strafbaar is gesteld. Voor de conclusie dat er sprake is van vluchtelingschap moet wel sprake zijn van een bestraffingsmaatregel van een zeker gewicht. Zo zal een enkele boete veelal onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vluchtelingschap. De enkele strafbaarstelling van homoseksualiteit of homoseksuele handelingen in een land leidt evenwel niet zonder meer tot de conclusie dat een homoseksueel uit dat land vluchteling is. De asielzoeker moet (zo mogelijk met documenten) aannemelijk maken dat hij persoonlijk een gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging. Van personen met een homoseksuele voorkeur wordt niet verlangd dat zij deze voorkeur bij terugkeer verbergen. Ten slotte geldt dat het inroepen van de bescherming van de autoriteiten niet wordt verlangd in de gevallen waarin homoseksualiteit of homoseksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst.
5.1 Onder verwijzing naar de uitspraken van 14 maart 2011 (LJN: BP8380) en
17 augustus 2011 (LJN: BR5425) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de door eiseres aangehaalde bronnen niet blijkt dat de situatie zodanig is dat van een uit Uganda afkomstige homoseksuele vreemdeling niet kan worden verwacht dat zij aannemelijk maakt dat er haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan, die de conclusie rechtvaardigen dat zij bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
5.2 Eiseres heeft betoogd dat zij bloot zal staan aan vervolging dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM nu zij bij terugkeer in haar land van herkomst openlijk zal uitkomen voor haar homoseksualiteit.
6. De rechtbank overweegt dat ter zitting verweerder niet heeft kunnen aangeven wat de strafvervolgingspraktijk ten aanzien van homoseksuelen in Uganda is. Gelet op de niet betwiste zwaarte van de straf op homoseksualiteit in Uganda en nu uit de door eiseres overgelegde stukken lijkt te volgen dat vervolging zich feitelijk voordoet, dient verweerder hier nader onderzoek naar te verrichten en te betrekken bij de vraag of eiseres bij terugkeer wegens het openlijk aangaan van een homoseksuele relatie bloot zal staan aan vervolging. Van belang daarbij is dat eiseres ter zitting zelf en bij monde van haar gemachtigde heeft aangegeven dat zij bij terugkeer (openlijk) een relatie met een vrouw zal aangaan. In het licht daarvan heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres haar gestelde vrees voor vervolging (in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000) niet aannemelijk heeft gemaakt met haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden.
6. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
8. Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 november 2011.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: SSS
Coll.: EK
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.