Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser] (ter zitting bleek [naam eiser])
geboren op [1983], van (gestelde) Israëlische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.S.M. Rietveld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 26 oktober 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 28 oktober 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 8 november 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
R. Bachrach als tolk in de Hebreeuwse taal.
1.1 Eiser heeft aangevoerd dat een medisch onderzoek naar zijn psychische situatie nodig is nu er duidelijke aanknopingspunten zijn dat eiser de gang van zaken ter zitting niet begrijpt, hetgeen in strijd is met het fair trial beginsel. Daarbij is ook van belang dat dient te worden vastgesteld in hoeverre eisers gedrag aan hem toerekenbaar is. De zaak dient daarom te worden aangehouden.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser in vreemdelingenbewaring onder de aandacht is van de medische dienst daar. Hij krijgt zijn medicijnen en is daardoor in bepaalde mate aanspreekbaar. Verweerder ziet niet in wat een medisch onderzoek zou moeten toevoegen aan onderhavige procedure.
1.3 Naar het oordeel van de rechtbank is nader onderzoek als door eiser gewenst niet vereist, nu vaststaat dat eiser in de onderhavige procedure wordt bijgestaan door een raadsman en aldus het recht op een fair trial is gewaarborgd. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor nader onderzoek naar de vraag of eisers gedrag aan hem kan worden toegerekend, nu toerekenbaarheid geen vereiste is voor oplegging dan wel voortduring van de maatregel.
2. Voor zover eiser met zijn stelling dat de Israëlische nationaliteit niet duidelijk is, heeft bedoeld te betogen dat het zicht op uitzetting ontbreekt, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat in eisers verklaring in het proces-verbaal van 26 oktober 2011 een aanknopingspunt voor zijn herkomst uit Israël ligt. Gelet daarop stond het verweerder vrij zich op verwijdering naar Israël te richten. Nu ter zitting is gebleken dat verweerder een laissez passertraject voor Israël heeft gestart, kan naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog niet worden gezegd dat zicht op uitzetting ontbreekt.
3.1 Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met de toepassing van een lichter middel. Ter zitting heeft eiser een kopie van zijn geboorteakte overgelegd. Eiser kan verblijven in het Joods studiegebouw voor tijdelijke passanten aan de Merckenburg 3 te Amsterdam. Hij zal daar worden opgevangen door leden van de Joodse gemeenschap, die kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. De reden dat eiser naar Nederland is gereisd, is dat hij op intake zou komen bij de Sinaikliniek, een Joodse instelling voor geestelijke gezondheidszorg.
3.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een lichter middel niet doeltreffend kan worden toegepast. De gronden van de opgelegde maatregel zijn niet bestreden. Daarom dient in beginsel ervan te worden uitgegaan dat eiser zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure zal ontwijken dan wel belemmeren. Hetgeen ter zitting is aangevoerd vormt onvoldoende reden een minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling toe te passen. Eiser staat ook in bewaring onder de aandacht van de medische dienst.
3.3 De rechtbank stelt vast dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en dat eiser aldus de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Nu de gronden niet zijn betwist, dient hiervan te worden uitgegaan.
3.4 De stellingen van eiser dat hij kan worden opgevangen en onderhouden door de Joodse gemeenschap in Amsterdam, leiden niet tot een ander oordeel, nu deze stellingen niet nader zijn geconcretiseerd.
3.5 De psychische situatie van eiser is in het licht van de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet aan te merken als bijzondere omstandigheid met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de maatregel onevenredig maakt. Daarbij is van belang dat eiser in detentie onder behandeling is en niet is gebleken dat er noodzaak is de behandeling elders te laten plaatsvinden. Gelet hierop heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De beroepsgrond faalt.
4. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
5. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.S. Soylu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.