ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9107

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5486
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidshinder door water- en warmtepomp zonder vergunning in Leiden

In deze zaak heeft eiseres, wonende aan de [a-straat] 26 te [plaats], beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiseres stelt geluidshinder te ondervinden van een water- en warmtepomp die zijn geplaatst ten behoeve van een zwembad op het perceel [a-straat] 15 te [plaats]. De warmtepomp is zonder vergunning geplaatst en in gebruik, wat volgens eiseres in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening 2009 van de gemeente Leiden (APV) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank heeft vastgesteld dat de warmtepomp vergunningplichtig was en dat deze zonder vergunning is geplaatst. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, niet voldoende gemotiveerd was en vernietigt dit besluit. De rechtbank benadrukt het belang van handhaving en dat handhavend optreden in principe noodzakelijk is bij overtredingen van wettelijke voorschriften, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. In dit geval was er geen sprake van een dergelijke situatie. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na het opnieuw opstarten van de pompen een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere tekortkomingen in acht moeten worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 8,80. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 december 2011.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5486
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2011 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de eigenaar en gebruiker van het perceel [a-straat] 15 te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2011. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. Akciger.
Overwegingen
1.Op het perceel [a-straat] 15 te [plaats] zijn ten behoeve van een aldaar aangelegd zwembad een water- en warmtepomp aangebracht. Eiseres woont op het perceel [a-straat] 26 te [plaats] en stelt geluidhinder vanwege de waterpomp en de warmtepomp te ondervinden. Bovendien is de warmtepomp zonder vergunning geplaatst en in gebruik, hetgeen volgens eiseres in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, aanhef, a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Zij heeft verweerder verzocht hiertegen handhavend op te treden.
2.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk dan wel het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3.De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de warmtepomp behorende bij het zwembad ten tijde van het bestreden besluit niet op het achtererfgebied van het perceel [a-straat] 15 te [plaats] was geplaatst en dientengevolge vergunningplichtig was. Verder is niet in geschil dat de warmtepomp zonder vergunning is gebouwd en in gebruik is. Dit is in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo.
4.Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2011, LJN: BQ7427.
5.Verweerder stelt zich, gelet op het verhandelde ter zitting, op het standpunt dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoorde te worden afgezien. Hij wijst in dit verband op de omstandigheid dat plaatsing van de warmtepomp op het achtererf vergunningvrij is, de warmtepomp op eenvoudige wijze verplaatsbaar is en dat de eigenaar van het zwembad voorafgaand aan het bestreden besluit heeft toegezegd de warmtepomp naar het achtererf te zullen verplaatsen.
6.Hoewel de rechtbank de verplaatsbaarheid van de warmtepomp niet onaannemelijk voor komt, laat dit onverlet dat deze ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was verplaatst. Bovendien is deze belangenafweging niet kenbaar gemaakt in ofwel het primaire ofwel het bestreden besluit. Het bestreden besluit mist in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht een draagkrachtige motivering en dient te worden vernietigd.
7.Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
8.Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2009 van de gemeente Leiden (APV) is het verboden toestellen of geluidapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
9.Ten aanzien van de door eiseres gestelde geluidoverlast heeft een toezichthouder van de gemeente Leiden op 20 augustus 2010 een geluidmeting verricht. Uit het naar aanleiding van die meting opgemaakte rapport volgt dat er door de warmte- en de waterpomp een geluidniveau van circa 50 dB(A) wordt geproduceerd. Voorts blijkt uit de gedingstukken dat de Milieudienst West-Holland op 24 september 2010 een meting heeft verricht naar het geluid van de warmtepomp alleen, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 14 oktober 2010. In dat rapport, waarnaar in het primaire besluit wordt verwezen, is geconcludeerd dat het geluidniveau vanwege de warmtepomp op 2 meter van deze pomp 56 dB(A) bedraagt. Op de gevel van de woning van derden op 15 meter afstand, de rechtbank vermoedt dat daarmee het dichtstbijzijnde geluidgevoelige object, zijnde de woning van eiseres wordt bedoeld, is dit 38 dB(A) en gecorrigeerd voor de tijdsduur 35 dB(A). Volgens verweerder is er geen sprake van een overtreding nu deze waarde ruim onder de maximale geluidwaarde van 45 dB(A), de norm voor de dagperiode in een rustige woonwijk, ligt.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 januari 2001, nr. E03.98.0760, overweegt de rechtbank dat een tuin geen geluidgevoelig object is dat in aanmerking komt voor bescherming tegen geluidhinder. Verweerder heeft bij de geluidmetingen de vaststelling van het geluidniveau in de tuin en op de terrassen bij de woning van eiseres dan ook op goede gronden achterwege gelaten.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat in het rapport van de Milieudienst West-Holland waarnaar in het primaire besluit is verwezen ten onrechte niet ook het geluid vanwege de waterpomp is vastgesteld noch het gecumuleerde geluidniveau vanwege de water- en warmtepomp. Voorts had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen onderzoek te (laten) doen naar de effecten van het laag-frequente geluid (brom- en trilgeluiden) vanwege de pompen. Door zulks na te laten heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan ten aanzien van de vraag of er sprake is van een overtreding van artikel 4:6 van de APV en is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene. De rechtbank ziet af van de toepassing van een bestuurlijke lus, aangezien verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven niet zonder meer tot een nader geluidonderzoek met betrekking tot alle in overweging 9 genoemde onderwerpen over te zullen gaan.
11. Verweerder wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht veroordeeld in de door eiseres gemaakte reiskosten tot een bedrag van € 8,80. De overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten de gestelde advieskosten door [B], komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat op grond van de overgelegde declaratie noch op grond van de overige door eiseres ingebrachte stukken kan worden vastgesteld dat [B] in deze procedure een deskundigenadvies heeft uitgebracht en/of processtukken heeft opgesteld.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van 6 weken na het opnieuw opstarten van de pompen een nieuw besluit dient te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 8,80, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 152,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. van Beurden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.