RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2011
[eiser 1], (eiser 1)
geboren op [datum] 1975,
en
[eiseres 2], (eiseres 2)
geboren op [datum] 1999,
en
[eiseres 3], (eiseres 3)
geboren op [datum] 2002,
en
[eiser 4], (eiser 4)
geboren op [datum] 2004,
nationaliteit: allen Somalische,
eisers,
gemachtigde mr. B.W.M. Toemen,
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Verheyen.
Bij besluit van 2 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (verder: mvv) onder de beperking verband houdend met nareis asiel binnen drie maanden in het kader van gezinshereniging bij [referente] (hierna: referente) afgewezen.
Het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 3 augustus 2011 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eisers hebben op 12 augustus 2011 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 december 2011, waar eisers zijn verschenen bij mr. A.C. Soetens, een kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Aan de orde is of de weigering eisers een mvv te verlenen in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 16 juli 2009 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 28 september 2009 zijn adviesaanvragen betreffende de afgifte van een mvv aan eisers ingediend. Op 1 maart 2010 is eiser 1 in de gelegenheid gesteld om vragen te beantwoorden in het kader van het identificerend onderzoek. Op 16 april 2010 is negatief geadviseerd omdat volgens de Visadienst onvoldoende informatie voorhanden was om de feitelijke gezinsband tussen eisers en referente vast te stellen. Eisers hebben op 30 april 2010 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Nairobi (Kenia) de onderhavige mvv-aanvragen ingediend. Op 13 september 2010 is referente in de gelegenheid gesteld om in het kader van het identificerend onderzoek vragen te beantwoorden.
3. Verweerder heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eisers ten tijde van het vertrek van referente uit het land van herkomst daadwerkelijk hebben behoord tot het gezin van referente. Verweerder heeft aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat referente en eiser 1 tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, waardoor twijfel bestaat over de gestelde (feitelijke) gezinsband tussen referente en eisers.
4. Eisers delen voormeld standpunt van verweerder niet en hebben – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser 1 is de huidige echtgenoot van referente en eisers 2, 3 en 4 zijn de biologische kinderen van eiser 1, geboren uit een eerdere (huwelijks)relatie van eiser 1. Eisers hebben verwezen naar de bezwaargronden, waarin volgens hen uitvoerig is ingegaan op de door verweerder in het primaire besluit van 2 maart 2011 verwoorde discrepanties dan wel tegenstrijdigheden. Verder zijn eisers van mening dat zij een afdoende verklaring hebben gegeven voor de volgens verweerder bestaande discrepanties dan wel tegenstrijdigheden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een aantal uitgeprinte e-mails en (kopieën van) een huwelijksakte met vertaling, enkele internationale overboekingsovereenkomsten en foto’s overgelegd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Het bestreden besluit is een besluit over de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000.
7. Voor verblijf hier te lande van langer dan drie maanden behoeft een vreemdeling een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 13 van de Vw 2000. Met het oog hierop pleegt een aanvraag om verlening van een mvv door verweerder te worden getoetst aan dezelfde criteria als die, welke gelden voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van zodanige vergunning.
8. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dan wel als partner of meerderjarig kind zodanig van hem afhankelijk is dat hij om die reden behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, is verleend.
9. In paragraaf C2/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), zijn de voorwaarden voor verlening van deze afgeleide verblijfsvergunningen nader beschreven. Hieruit volgt dat cumulatieve vereisten zijn:
• dat de bedoelde gezinsleden dezelfde nationaliteit hebben als de houder van de verblijfsvergunning asiel;
• dat zij feitelijk behoren tot zijn gezin;
• dat de houder van de verblijfsvergunning deze gezinsleden heeft genoemd tijdens diens asielprocedure, en
• dat zij gelijktijdig met hem zijn ingereisd, dan wel binnen drie maanden nadat de bedoelde vreemdeling zijn verblijfsvergunning asiel heeft verkregen, zijn nagereisd.
10. De gezinsleden dienen, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk te hebben behoord tot diens gezin. Ook moeten deze gezinsleden zijn genoemd als gezinsleden tijdens de asielprocedure van de hoofdpersoon. Indien zij niet zijn genoemd gedurende de asielprocedure is niet aannemelijk dat zij feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon. Hiervan dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hier aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen over te worden verstrekt. Met betrekking tot echtgenoten en partners is nog bepaald dat het moet gaan om een huwelijk of partnerschap dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven. Een traditioneel huwelijk wordt gelijkgesteld aan partnerschap.
11. Onder minder- of meerderjarige kinderen dienen tevens te worden begrepen niet biologische (adoptie- of pleeg)kinderen die in het land van herkomst feitelijk tot het gezin behoorden. Met betrekking tot onderzoek naar de gezinsband tussen ouder(s) en niet-biologische kinderen (adoptie- of pleegkinderen) geldt het volgende. Aangezien deze gezinsband niet blijkens DNA-onderzoek kan worden onderzocht, is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat dit kind in het land van herkomst ook daadwerkelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.
12. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eisers reeds voor het vertrek van referente uit Somalië feitelijk behoorden tot het gezin van referente.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de in het bestreden besluit vermelde tegenstrijdigheden ten grondslag mogen leggen aan zijn conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat eisers reeds voor het vertrek van referente uit Somalië feitelijk behoorden tot het gezin van referente. Zo heeft verweerder eisers naar het oordeel van de rechtbank mogen tegenwerpen dat referente tijdens het nader gehoor van 29 mei 2009 heeft verklaard dat zij op dat moment nog geen contact had gezocht met haar echtgenoot, terwijl eiser 1 daarentegen heeft verklaard dat referente al een maand na haar vertrek op 13 januari 2009 contact met hem had opgenomen. De rechtbank stelt vast dat referente en eiser 1 nadien hun verklaringen hebben gewijzigd. Zo heeft eiser 1 verklaard dat de door hem genoemde maand de maand was waarin referente geld ging sturen en heeft referente verklaard dat zij sinds februari 2009 weer contact had met eiser 1. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat de geconstateerde tegenstrijdigheden hiermee niet plausibel zijn verklaard. De in beroep door eisers gegeven verklaring acht de rechtbank evenmin overtuigend. Referente heeft gesteld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat met ‘contact’ telefonisch contact werd bedoeld. Pas nadat referente een reactie van eiser 1 had gekregen op een door haar verzonden e-mail kon zij telefonisch contact met eiser 1 opnemen, aldus eisers. Tevens heeft referente gesteld dat zij in eerste instantie niet goed had begrepen of bij de vraagstelling werd gedoeld op eiser 1 of haar ex-echtgenoot. De rechtbank verwijst in dit verband naar het rapport van nader gehoor van referente waaruit volgens de verslaglegging blijkt dat verweerder referente heeft gevraagd of zij op dat moment contact had met haar man of een ander familielid. Geenszins valt uit de vraagstelling af te leiden dat verweerder enkel doelde op telefonisch contact en evenmin kan hiermee redelijkerwijs niet duidelijk zijn geweest of werd gedoeld op contact met de man van referente of haar ex-echtgenoot. Daarbij acht de rechtbank van belang dat referente na afloop van beide asielgehoren en het identificerend gehoor in de onderhavige procedure heeft verklaard de tolk goed te hebben begrepen en geen op- of aanmerkingen te hebben ten aanzien van deze gehoren. Verder heeft verweerder eisers mogen tegenwerpen dat referente heeft verklaard na haar vrijlating niet te zijn teruggekeerd naar haar huis waar de aanval had plaatsgevonden en dat de kinderen bij haar zijn gebracht gedurende haar verblijf bij de korandocent, terwijl eiser 1 daarentegen heeft verklaard dat referente na haar vrijlating is teruggekeerd naar het huis waar de aanval had plaatsgevonden en dat zij haar kinderen meenam. De in beroep door eisers voor dit verschil gegeven verklaring dat referente niet ‘naar’ maar ‘richting’ haar huis is teruggegaan, omdat de korandocent, waar haar kinderen en pleegkinderen waren, vlakbij haar huis woonde, heeft de rechtbank niet kunnen overtuigen.
14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers de in het bestreden besluit tegengeworpen tegenstrijdigheden in beroep niet hebben opgehelderd. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze tegenstrijdigheden, zelfs al zou ten aanzien van een enkel onderdeel een mogelijke verklaring gegeven kunnen worden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien voldoende grond bieden voor het oordeel dat de gestelde feitelijke gezinsband tussen eisers en referente niet aannemelijk is geworden. Aangaande de door eisers in beroep overgelegde stukken, waaronder e-mails en foto’s, overweegt de rechtbank dat daarmee niet objectief de feitelijke gezinsband ten tijde van het vertrek van referente uit haar land van herkomst wordt aangetoond, noch hiermee de geconstateerde tegenstrijdigheden worden verklaard.
15. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gevraagde mvv terecht heeft geweigerd. Aan dit oordeel kan niet afdoen de algemene verwijzing door eisers naar de in bezwaar aangevoerde gronden nu het aan eisers is om onderbouwd te stellen aan welke onderdelen van het bestreden besluit volgens hen een gebrek kleeft.
16. Het bestreden besluit van 3 augustus 2011 houdt dus in rechte stand.
17. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
19. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M. van den Brink als rechter in tegenwoordigheid van J.H.J.M. Strik als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2011.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>vier weken</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>