1. Procesverloop
1.1 Verweerder is voornemens verzoekers op 8 december 2011 om 11:30 uur uit te zetten naar de Oekraïne.
1.2 Verzoekers hebben op 7 december 2011 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen uitzetting van verzoekers. Verzoekers hebben op 7 december 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken de voorzieningenrechter te bepalen dat uitzetting achterwege zal blijven tot vier weken nadat op het bezwaarschrift is beslist.
1.3 Verweerder heeft op 7 december 2011 inlichtingen verstrekt.
2. Overwegingen
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt voor de toepassing van afdeling 2 van hoofdstuk 7 met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.3 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Verzoekers hebben op 16 oktober 2009 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij besluiten van 23 november 2009 deze aanvragen afgewezen. Het daartegen door verzoekers ingediende beroep is door deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 4 augustus 2010 gegrond verklaard, waarbij de bestreden besluiten zijn vernietigd en de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn afgewezen. Bij besluiten van 23 september 2010 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers opnieuw afgewezen. Verzoekers hebben daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 februari 2011 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats de beroepen ongegrond verklaard en de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
2.4 Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat uit het systeem van de Terugkeerrichtlijn voortvloeit dat bij uitzetting ook onderzocht dient te worden of terugkeer daadwerkelijk plaats kan vinden. Verzoekers zijn staatloos -zie bijvoorbeeld de brief van de UNHCR van 20 september 2011- en beschikken niet over een verblijfsvergunning voor Oekraïne. Verweerder heeft ook niet aangetoond dat verblijf in de Oekraïne zal worden toegestaan. Het is niet juist dat aan verzoekers in 2008 een identiteitsbewijs voor staatloze personen is afgegeven voor het overschrijden van de grens, noch hebben verzoekers een verblijfsvergunning gehad voor verblijf in de Oekraïne. Voorts is verzoekers een identiteitsbewijs verleend, op last van de rechtbank, om te kunnen terugkeren naar Nederland nadat hen de toegang tot de Oekraïne werd geweigerd in 2008. Dit blijkt uit de uitspraak van de regionale rechtbank van Donetsk (Oekraïne). Die rechtbank heeft bepaald dat de autoriteiten van Oekraïne ten onrechte hebben bepaald dat verzoekers de Oekraïense nationaliteit bezitten, dat er ten onrechte terugkeercertificaten zijn verstrekt door de autoriteiten om naar de Oekraïne te kunnen terugkeren. Bovendien heeft de rechtbank de autoriteiten verplicht om verzoekers terug te doen keren naar de Verenigde Staten. Ter adstructie wordt verwezen naar de volgende overgelegde stukken: de uitspraak van de regionale rechtbank van Donetsk van 11 februari 2008, de “executive order” van 29 mei 2008 en de brief van de ambassade van de Oekraïne te ’s-Gravenhage. Verzoekers hebben aangegeven dat de uitspraak van de regionale administratie rechtbank te Donetsk door de Supreme Court van de Oekraïne is bevestigd en dat een vertaling zo spoedig mogelijk wordt overgelegd. Tevens is namens verzoekers beroep ingesteld tegen de maatregelen van bewaring.
2.5 Verweerder heeft gewezen op het feit dat door verzoekers tot op heden geen enkele inspanning is verricht om zelfstandig Nederland te verlaten, naar de Oekraïne, noch naar de Verenigde Staten, terwijl op hen wel de rechtsplicht daartoe rust. Voorts acht verweerder van belang dat onverminderd de enkele omstandigheid dat verzoekers (thans) niet beschikken over de Oekraïense nationaliteit het voor hen wel mogelijk is om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Her is hun eigen verantwoordelijkheid om hiertoe stappen te ondernemen. Tevens is van belang dat verzoekers eerder in de Oekraïne hebben verbleven in de periode van mei 2007 tot augustus 2008 en zij door de Oekraïense autoriteiten in het bezit zijn gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Daarbij hebben de Europese Unie en de Oekraïne een terug- en overnameovereenkomst gesloten die ook ziet op terugkeer van staatlozen naar de Oekraïne. Hier komt bij dat de Oekraïense autoriteiten de terugkeer van verzoekers hebben gewaarborgd. De autoriteiten hebben schriftelijk bevestigd dat verzoekers worden teruggenomen op basis van artikel 3, eerste lid, punt b van de Overname en terugkeer overeenkomst, gesloten tussen de Oekraïne en de Europese Unie.