ECLI:NL:RBSGR:2011:BU8321

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/38815 e.a.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring van Somaliërs door de Minister van Immigratie en Asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2011 uitspraak gedaan over de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de Minister voor Immigratie en Asiel was opgelegd aan een groep van Somaliërs. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende onderbouwing had gegeven voor het bestaan van concreet zicht op verwijdering uit Nederland, waardoor de maatregel onrechtmatig was. De eisers, die allen van Somalische afkomst zijn, stelden dat de minister zijn bevoegdheid had misbruikt en dat er geen zicht op uitzetting naar Somalië bestond. De rechtbank bevestigde dat er geen zicht op uitzetting was, gezien de instabiele situatie in Somalië en het feit dat er geen garanties waren voor een veilige terugkeer. De rechtbank besloot de maatregel van bewaring per direct op te heffen en kende schadevergoeding toe aan de eisers voor de onterecht doorgebrachte tijd in bewaring. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat er zicht op uitzetting was en dat de eisers recht hadden op schadevergoeding van € 1280,- per persoon, evenals een vergoeding voor proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met de rechten van vreemdelingen en de wettelijke vereisten voor het opleggen van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummers: Awb 11/38815, 11/38818, 11/38813, 11/38811, 11/38807, 11/38800, 11/38795, 11/38793, 11/38805, 11/38792, 11/38802, 11/38828, 11/38819 en 11/38830.
Uitspraak op de beroepen tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdelingen genaamd, althans zich noemende:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres 1,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 1,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 2,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres 2,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 3,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 4,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 5,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres 3,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 6,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiseres 4,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 7,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 8,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 9,
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser 10,
(eisers en eiseressen hierna te noemen: eisers)
gemachtigde van eisers: mr. V.L. van Wieringen, advocaat te Groningen.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 29 november 2011 aan eisers de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Eisers hebben hiertegen op 30 november 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eisers toegezonden. Bij diverse faxberichten heeft verweerder nadere informatie verstrekt en voorts nadere stukken ingezonden.
1.3. De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 13 december 2011. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. R.R. de Groot. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 en of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
2.2. Eisers stellen zich op het standpunt dat sprake is van détournement de pouvoir nu verweerder zijn bevoegdheid tot het opleggen van de maatregel van vreemdelingenbewaring heeft gebruikt voor de bescherming van de openbare orde. Daarnaast kan niet worden vastgesteld of de Algemeen directeur van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), zijnde onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, bevoegd was om namens de Minister voor Immigratie en Asiel de aanwijzing tot inbewaringstelling te geven. Voorts is het de vraag of de bijzondere aanwijzing een individuele aanwijzing is gegeven het feit dat de aanwijzing ziet op een groep van personen. Ook kan er door gevolg te geven aan de aanwijzing strijd met de wet ontstaan doordat er in de aanwijzing aan voorbij wordt gegaan dat mogelijk sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 59, derde lid, Vw 2000, of indien zicht op uitzetting ontbreekt. Eisers menen dan ook dat ten onrechte aan de aanwijzing gevolg is gegeven en dat de bewaring onrechtmatig is. Ten onrechte heeft geen vreemdelingenrechtelijke staandehouding en ophouding ingevolge artikel 50 Vw 2000 plaatsgevonden en zijn geen individuele afwegingen gemaakt. Voorts is ten onrechte niet in alle gevallen een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat geen zicht op uitzetting naar Somalië bestaat. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) acht, gezien het arrest van 26 juni 2011, 8319/07 en 11449/07 (Sufi en Elmi), LJN: BR5143, uitzettingen naar Somalië in beginsel alleen toelaatbaar als aan strikte voorwaarden is voldaan. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen kan nog naar Somalië worden uitgezet. In de zaken van eisers is gesteld noch gebleken dat van zulke uitzonderlijke gevallen sprake is of kan zijn. Eisers stellen nadrukkelijk dat zulks niet het geval is. Ten aanzien van Somaliland bestaat evenmin zicht op uitzetting binnen een afzienbare termijn. De landgebonden informatie van DT&V laat zien dat de uitvoering van het Memorandum of Understanding (MoU) met Somaliland is opgeschort. Eisers verwijzen hiervoor tevens naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 13 september 2011, 201107448/1/V3. Volgens een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam van 20 september 2011, Awb 11/28766, ontbreekt zicht op uitzetting naar zowel Zuid en Centraal Somalië als Noord Somalië.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat wel degelijk zicht op uitzetting bestaat naar Somalië. Het op 3 mei 2010 ondertekende MoU met de Transitional Federal Government (TFG) is nog geldig. Dit maakt onder andere uitzetting op een EU document mogelijk. Het MoU met Somaliland zal onderwerp van gesprek gaan worden met de Somalische autoriteiten in een overleg dat is gepland begin 2012 in Nairobi. Hierbij is van belang dat ook heden al mogelijkheden bestaan om via Mogadishu door te reizen naar Hargeisha (Somaliland) met een binnenlandse vlucht. Doorreizen vanuit Mogadishu naar iedere stad in Somalië is mogelijk. Vanaf de luchthaven in Mogadishu kan worden doorgevlogen naar Puntland, Centraal Somalië en Somaliland. Ook over land is vervoer mogelijk en relatief veilig.
Ten aanzien van eisers is verweerder van oordeel dat hem een termijn toekomt om nader onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit of herkomst van eisers, teneinde uitzettingstrajecten voor eisers te kunnen bepalen.
2.4. De rechtbank ziet aanleiding om allereerst het meest verstrekkende argument in deze procedure te beoordelen en een oordeel te geven over het zicht op uitzetting.
De rechtbank stelt voorop dat van geen van eisers de identiteit, nationaliteit of herkomst vaststaat.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van Noord Somalië geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Bij voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 september 2011, is geoordeeld dat gedwongen terugkeer naar Somaliland met ingang van begin januari 2010 niet mogelijk is, omdat de uitvoering van het MoU door de autoriteiten is opgeschort. De rechtbank constateert dat aan het MoU tot op heden niet opnieuw uitvoering is gegeven. Dat verweerder voornemens is om in januari 2012 het MoU met Somaliland nieuw leven in te blazen, zoals door verweerder ter zitting is verklaard, geeft naar het oordeel van de rechtbank op grond van deze enkele verklaring onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat thans wel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Daarbij laat de rechtbank wegen dat de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven op welke datum het geplande overleg zal plaatsvinden en wat de inhoud van het toekomstige overleg zal zijn. De gemachtigde van verweerder heeft op de vraag van de rechtbank of een gepland gesprek reeds met zich brengt dat zicht op uitzetting met een EU staat bestaat geantwoord dat garanties niet bestaan, maar dat uitzettingen niet op voorhand zijn uitgesloten. De rechtbank acht dit onvoldoende om, indachtig de voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 september 2011, thans wel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aan te nemen.
Ten aanzien van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Zuid en Centraal Somalië verwijst de rechtbank allereerst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011, 8319/07, 11449/07, LJN: BR5143 (inzake Sufi en Elmi), waarin de terugkeer naar Zuid en Centraal Somalië slechts mogelijk wordt geacht indien aan strikte voorwaarden is voldaan met betrekking tot mogelijke bescherming en vestigingsalternatieven. De rechtbank leest hierin dat indien de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling niet vaststaat, zoals bij eisers het geval is, het niet mogelijk zal zijn om te bepalen of sprake is van veilige terugkeermogelijkheden en vestigingsalternatieven.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder een termijn toekomt om nader onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers, teneinde te kunnen bepalen welk uitzettingstraject voor eisers kan worden opgestart. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat er in Somalië een instabiel regime is, er geen basisadministratie bestaat en er geen mogelijkheid is voor afgifte van authentieke identiteits- en nationaliteitsdocumenten, vermag de rechtbank niet in te zien welk concreet onderzoek verweerder dienaangaande voor ogen heeft. Verweerder heeft hier ter zitting ook geen uitsluitsel over kunnen geven. De enkele stelling dat het op de weg van eisers ligt middels documenten hun identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen acht de rechtbank in deze omstandigheden een onredelijke tegenwerping. Niet verwacht kan worden dat onderzoek door verweerder op korte termijn tot zodanige resultaten kan leiden dat daardoor aannemelijk wordt dat concrete uitzettingshandelingen mogelijk worden. Evenmin kan om die reden van eisers worden verwacht dat zij via de autoriteiten van Somalië aan documenten kunnen komen die hun gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst bevestigen.
De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd, na telefonisch consult, verklaard dat de afgelopen periode geen enkele gedwongen uitzetting naar Somalië heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de (summiere) vertrekgesprekken die verweerder met eisers heeft overweegt de rechtbank ten slotte dat deze overwegend zien op activiteiten die eisers zelf in de afgelopen periode hebben ondernomen om naar Somalië terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is van concrete uitzettingshandelingen door verweerder niet gebleken, terwijl verweerder desgevraagd ook niet heeft kunnen onderbouwen welke handelingen hij beoogt.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van eisers zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.
2.5. Reeds om deze reden is toepassing van de maatregelen van bewaring van meet af aan in strijd met de Vw 2000. De beroepen zijn gegrond.
2.6. De bewaringen dienen met onmiddellijke ingang te worden opgeheven. Gelet hierop behoeven de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden geen behandeling.
2.7. In het onderhavige geval ziet de rechtbank aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding voor de dagen die eisers ten onrechte in bewaring hebben doorgebracht, met ingang van de dag waarop de maatregelen van bewaring zijn opgelegd, te weten 29 november 2011. Eisers komt ieder een bedrag toe ter hoogte van € 1280,- (16 x € 80,- = € 1280,- voor de ten onrechte doorgebrachte dagen in een huis van bewaring).
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van eisers. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1) voor iedere eiser.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaringen met onmiddellijke ingang;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding toe en kent aan iedere eiser een vergoeding toe van € 1280,- (zegge: twaalfhonderdtachtig euro) ten laste van de Staat der Nederlanden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van iedere eiser ad € 874,-, welke kosten verweerder aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, in aanwezigheid van mr. M.H. Bolhuis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2011.
de griffier de rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000.