2.4. De rechtbank ziet aanleiding om allereerst het meest verstrekkende argument in deze procedure te beoordelen en een oordeel te geven over het zicht op uitzetting.
De rechtbank stelt voorop dat van geen van eisers de identiteit, nationaliteit of herkomst vaststaat.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van Noord Somalië geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Bij voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 september 2011, is geoordeeld dat gedwongen terugkeer naar Somaliland met ingang van begin januari 2010 niet mogelijk is, omdat de uitvoering van het MoU door de autoriteiten is opgeschort. De rechtbank constateert dat aan het MoU tot op heden niet opnieuw uitvoering is gegeven. Dat verweerder voornemens is om in januari 2012 het MoU met Somaliland nieuw leven in te blazen, zoals door verweerder ter zitting is verklaard, geeft naar het oordeel van de rechtbank op grond van deze enkele verklaring onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat thans wel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Daarbij laat de rechtbank wegen dat de gemachtigde van verweerder desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven op welke datum het geplande overleg zal plaatsvinden en wat de inhoud van het toekomstige overleg zal zijn. De gemachtigde van verweerder heeft op de vraag van de rechtbank of een gepland gesprek reeds met zich brengt dat zicht op uitzetting met een EU staat bestaat geantwoord dat garanties niet bestaan, maar dat uitzettingen niet op voorhand zijn uitgesloten. De rechtbank acht dit onvoldoende om, indachtig de voornoemde uitspraak van de AbRS van 13 september 2011, thans wel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aan te nemen.
Ten aanzien van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Zuid en Centraal Somalië verwijst de rechtbank allereerst naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 28 juni 2011, 8319/07, 11449/07, LJN: BR5143 (inzake Sufi en Elmi), waarin de terugkeer naar Zuid en Centraal Somalië slechts mogelijk wordt geacht indien aan strikte voorwaarden is voldaan met betrekking tot mogelijke bescherming en vestigingsalternatieven. De rechtbank leest hierin dat indien de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling niet vaststaat, zoals bij eisers het geval is, het niet mogelijk zal zijn om te bepalen of sprake is van veilige terugkeermogelijkheden en vestigingsalternatieven.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat verweerder een termijn toekomt om nader onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers, teneinde te kunnen bepalen welk uitzettingstraject voor eisers kan worden opgestart. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat er in Somalië een instabiel regime is, er geen basisadministratie bestaat en er geen mogelijkheid is voor afgifte van authentieke identiteits- en nationaliteitsdocumenten, vermag de rechtbank niet in te zien welk concreet onderzoek verweerder dienaangaande voor ogen heeft. Verweerder heeft hier ter zitting ook geen uitsluitsel over kunnen geven. De enkele stelling dat het op de weg van eisers ligt middels documenten hun identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen acht de rechtbank in deze omstandigheden een onredelijke tegenwerping. Niet verwacht kan worden dat onderzoek door verweerder op korte termijn tot zodanige resultaten kan leiden dat daardoor aannemelijk wordt dat concrete uitzettingshandelingen mogelijk worden. Evenmin kan om die reden van eisers worden verwacht dat zij via de autoriteiten van Somalië aan documenten kunnen komen die hun gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst bevestigen.
De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd, na telefonisch consult, verklaard dat de afgelopen periode geen enkele gedwongen uitzetting naar Somalië heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de (summiere) vertrekgesprekken die verweerder met eisers heeft overweegt de rechtbank ten slotte dat deze overwegend zien op activiteiten die eisers zelf in de afgelopen periode hebben ondernomen om naar Somalië terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank is van concrete uitzettingshandelingen door verweerder niet gebleken, terwijl verweerder desgevraagd ook niet heeft kunnen onderbouwen welke handelingen hij beoogt.
Onder deze omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van eisers zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat.