Parketnummer: 09/900743-11
Datum uitspraak: 15 december 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 december 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011 tot en met 18 augustus 2011 te [P] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [A] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 19.000 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- op 17 augustus 2011 tegen die [A] heeft gezegd dat hij voor donderdag 18 augustus 2011 om 12.00 uur die 19.000 euro moest betalen en dat als [A] dat niet zou doen hij zijn kankerkop eraf zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (vervolgens die donderdag 18 augustus 2011)
- naar de woning van die [A] is gegaan en gevraagd heeft wanneer hij ging betalen en/of
- dreigend een beweging heeft gemaakt naar een in zijn broek(sband)/onder zijn shirt verstopt vuurwapen, althans naar een (op een vuurwapen gelijkend) voorwerp,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 augustus 2011 te [P] [B] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [B] dreigend de woorden toegevoegd :"jou pak ik, ik kom straks terug", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 17 augustus 2011 te [P] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 19 pillen (speed), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 5 augustus 2011 te [P], tesamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [C] dreigend de woorden toegevoegd :"ik ga je verzuipen en/of ik ga je kop van je romp afrukken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 17 en 18 augustus 2011 in [P] heeft geprobeerd om [A] af te persen, namelijk hem te dwingen € 19.000,00 te geven door hem onder meer bedreigende woorden en gebaren toe te voegen (feit 1). Verdachte wordt voorts verweten dat hij in [P] op 17 augustus 2011 [B] (feit 2) en op 5 augustus 2011 [C] (feit 4) heeft bedreigd met de dood of met zware mishandeling. Tot slot wordt verdachte verdacht van het op 17 augustus 2011 in [P] aanwezig hebben van pillen bevattende amfetamine, feit 3.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hem onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte van de feiten 1, 2 en 4 moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat voor deze feiten onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de omstandigheden waaronder de in feit 4 genoemde woorden door verdachte zijn geuit, niet gesproken kan worden van een serieuze bedreiging, maar eerder van een in de kringen waarin verdachte verkeert gebruikelijke vorm van ruziemaken.
Het onder 3 tenlastegelegde kan volgens de raadsman wel wettig en overtuigend bewezen worden.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
Feiten 1 en 2
Op 19 augustus 2011 deed [A] aangifte van een bedreiging door verdachte. [A] verklaarde dat verdachte op 17 augustus 2011 omstreeks 21:30 uur bij zijn woning aan de [adres] aanbelde. [A] heeft niet opengedaan, maar is even later naar de woning van verdachte aan de [adres] gegaan om te vragen wat er aan de hand was. Hier zou verdachte tegen [A] gezegd hebben dat [A] hem uiterlijk de volgende dag (donderdag 18 augustus 2011) om 12:00 uur een bedrag van € 19.000,00 moest geven. Verdachte zou [A] hierbij hebben bedreigd. [A] is vervolgens naar huis gegaan. De volgende dag belde verdachte omstreeks 12:00 uur aan bij de woning van [A]. [A] heeft open gedaan en tegen verdachte gezegd dat hij het geld niet kreeg. Verdachte zou hierop met zijn hand naar zijn broeksband hebben gegrepen, waarbij [A] een vuurwapen onder het t-shirt van verdachte zou hebben gezien. [A] is toen zijn woning binnen gegaan en heeft de voordeur dicht gedaan.
De partner van [A], [B], heeft op 19 augustus 2011 eveneens aangifte gedaan van bedreiging door verdachte. [B] heeft verklaard dat zij op 17 augustus 2011 omstreeks 19:30 uur vanuit haar woning aan de [adres] zag dat er een auto stopte bij haar dochter die bij haar auto stond. Ze zag dat verdachte de bestuurder van die auto was en hoorde dat hij tegen haar dochter praatte. Toen [B] aan kwam lopen, hoorde ze dat verdachte vanuit de auto tegen haar zei: "En jou pak ik, ik kom straks terug."
De dochter van [B] heeft verklaard dat verdachte naar haar moeder - die op dat moment volgens haar in de deuropening stond - riep: "Jou pak ik, ben zo terug".
Ook [B] heeft verdachte diezelfde avond omstreeks 21:30 uur bij haar woning gezien. Over 18 augustus 2011 heeft [B] verklaard dat zij verdachte, toen hij om 12:00 uur bij hen aan de deur stond, heeft horen schreeuwen dat hij zijn geld wilde hebben. Ook heeft zij hem een paar maal naar zijn broeksband zien grijpen. Zij heeft geen vuurwapen bij verdachte gezien.
Verdachte erkent dat hij op 17 augustus 2011 een paar maal bij de woning van [A] en [B] is geweest, dat [A] die avond bij hem thuis is geweest, dat hij van mening is dat hij nog € 19.000,00 van [A] tegoed heeft en dat hij dit inderdaad uiterlijk 18 augustus 2011 om 12:00 uur wilde hebben, dat hij hiertoe op 18 augustus 2011 om 12:00 uur weer naar de woning van [A] en [B] is gegaan en dat hij daar met [A] gesproken heeft, waarbij hij naar de handschoenen in zijn broeksband heeft gegrepen. De beweging van verdachte met zijn hand naar zijn broeksband is op de beelden van de beveiligingscamera die bij de voordeur van aangever [A] hangt en welke beelden ter terechtzitting zijn bekeken ook te zien. Verdachte ontkent echter stellig dat hij een pistool bij zich had en dat hij [A] of [B] heeft bedreigd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 1 dat er naast de verklaring van aangever [A] geen ander bewijs is dat verdachte hem op 17 augustus 2011 heeft bedreigd, zodat het eerste gedachtenstreepje van feit 1 niet bewezen kan worden verklaard. Ook het derde gedachtenstreepje van feit 1 acht de rechtbank niet bewezen. Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte op 18 augustus 2011 in zijn broeksband of onder zijn T-shirt een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp bij zich droeg. Het tweede gedachtenstreepje acht de rechtbank wel bewezen, namelijk dat verdachte naar de woning van [A] is gegaan en hem gevraagd heeft wanneer hij ging betalen. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank echter geen bedreiging met geweld op in de zin van artikel 317 WvSr (afpersing). Verdachte zal dan ook van het hem onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat de dochter van aangeefster [B] heeft bevestigd dat verdachte haar moeder bedreigde, zodat er voldoende wettig bewijs aanwezig is Verdachte heeft evenwel steeds ontkend dat hij [A] en [B] heeft bedreigd. Hij heeft verklaard dat hij [A] wilde spreken omdat hij nog geld van hem kreeg. De rechtbank acht de verklaring van [B] dat verdachte haar omstreeks 19.30 uur, dus nog voordat hij [A] had gezegd dat hij geld van hem wilde hebben, heeft bedreigd niet geloofwaardig. Verdachte had op dat moment immers geen enkel belang bij en geen enkele reden voor de bedreiging van [B], omdat hij toen nog niet wist of [A] wel of niet zou willen betalen. De rechtbank is er daarom niet van overtuigd dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 3
Op 19 augustus 2011 is de woning van verdachte aan de [adres] door de politie doorzocht. Hierbij werd in een slaapkamer een plastic zakje met daarin negentien pillen aangetroffen.2 De pillen bleken amfetamine te bevatten, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.3 Verdachte heeft bekend dat hij de pillen met amfetamine, beter bekend als speed, in bezit had.4
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 17 augustus 2011 negentien pillen met amfetamine voorhanden heeft gehad.
Feit 4
Op 5 augustus 2011 vond op de Nieuwe Langendijk in Delft in het bijzijn van een viertal agenten een woordenwisseling plaats tussen verdachte en aangever [C]. Hierbij heeft verdachte tegen [C] gezegd: "Ik ga je verzuipen en ik ga je kop van je romp afrukken." [C] voelde zich door de woorden van verdachte erg bedreigd.5
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank de onder 4 ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat is voldaan aan het vereiste dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
3.
op 17 augustus 2011 te [P] opzettelijk aanwezig heeft gehad 19 pillen bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 5 augustus 2011 te Delft [C] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [C] dreigend de woorden toegevoegd: "ik ga je verzuipen en ik ga je kop van je romp afrukken".
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [A], [B] en hun gezin.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd om verdachte een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte niet langer is dan het voorarrest van verdachte en hem eventueel nog een werkstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich omstreeks 17 augustus 2011 schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van harddrugs, te weten 19 pillen amfetamine, ook wel speed genoemd. Het behoeft geen betoog dat het in het bezit hebben van verdovende middelen een gevaar voor de volksgezondheid vormt, onder andere vanwege de vaak zeer verslavende werking ervan. Bovendien leidt het bezit hiervan direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich voorts op 5 augustus 2011 schuldig gemaakt aan een bedreiging met de dood, met welk handelen hij het slachtoffer onnodig angstig heeft gemaakt. Bovendien vond de bedreiging plaats op de openbare weg, waardoor ook voorbijgangers met het handelen van verdachte konden worden geconfronteerd. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
Hierbij komt dat blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie verdachte reeds eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het vorenstaande, acht de rechtbank een gevangenisstraf van nader te noemen duur passend en geboden. Zij komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat zij twee voor de strafmaat belangrijke feiten niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte bij apart geminuteerde beschikking van 1 december 2011 reeds opgeheven.
7. De inbeslaggenomen goederen
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage A aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte. Van de onder 2 tot en met 5 genummerde voorwerpen heeft verdachte reeds afstand gedaan.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over het beslag.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten een mobiele telefoon.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten een telefoontoestel, merk Nokia 8800D.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Bastein, voorzitter,
mr. J. Eisses en mr. I. Mantel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2011.
mr. Mantel is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen, met het nummer PL1581 2011174326, gedateerd 21 augustus 2011 (blz. 1 t/m 113); respectievelijk met het nummer PL1581 2011174326 A-PV, gedateerd 26 augustus 2011 (blz. 114 t/m 218); respectievelijk met het nummer PL1581 2011174326 B, gedateerd 18 september 2011 (blz. 219 t/m 252); respectievelijk met het nummer PL1581 2011174326 C, gedateerd 9 oktober 2011 (blz. 253 t/m 267).
2 Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv), blz. 8; proces-verbaal van bevindingen, blz. 77; proces-verbaal, blz. 266.
3 Geschrift: een rapport van het NFI, blz. 233 en 234.
4 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 december 2011.
5 Proces-verbaal van aangifte, blz. 101, 102 en 104; proces-verbaal van bevindingen, blz. 107; proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 109.