AmO
Rolnummer: 974373 \ RL EXPL 10-19622
9 augustus 2011
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.F. Smulders,
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. M. Lustenhouwer en J.D. van de Meent.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiseres]" en "ArkeFly".
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- het exploot van dagvaarding van 8 juni 2010, met producties;
- de incidentele conclusie tot aanhouding tot na wijzen arrest van Hof van Justitie Europese Unie, tevens conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties;
- de akte uitlating producties van de zijde van ArkeFly
- de rolbeslissing van 26 januari 2011, waarbij het verzoek tot aanhouding van ArkeFly is afgewezen;
[eiseres] heeft afgezien van de mogelijkheid tot repliek.
De op 20 juli 2011 geplande pleidooien zijn op eenparig verzoek schriftelijk gehouden. Beide partijen hebben een pleitnota overgelegd. Daarin is ook gereageerd op de, op voorhand toegezonden, pleitnota van de wederpartij.
2.1 Arkefly is een chartermaatschappij. Zij sluit geen luchtvervoerovereenkomsten rechtstreeks met de passagiers, maar uitsluitend met touroperators.
2.2 [eiseres] heeft via een touroperator een reis geboekt naar Hurgada Airport in Egypte.
2.3 De terugvlucht van Hurgada Airport in Egypte naar Amsterdam Schiphol Airport in Nederland zou worden uitgevoerd met een vliegtuig van ArkeFly onder vluchtnummer OR488. De oorspronkelijk geplande aankomsttijd in Amsterdam was op 28 november 2009 om 20.30 uur (lokale tijd). Als gevolg van een defect aan de ontstekingsmechanismen van de motoren van het vliegtuig is de vlucht met vertraging uit Hurgada vertrokken. Het toestel is op 29 november 2009 om 22.50 uur (lokale tijd), dus met een vertraging van ruim 26 uur, in Amsterdam geland.
3.1 [eiseres] vordert dat Arkefly bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.100,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.800,- vanaf 4 mei 2010 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Arkefly in de proceskosten.
3.2 Naast de hiervoor vermelde feiten wordt de vordering - zakelijk weergegeven - gegrond op de volgende stellingen. De geboekte vlucht is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging dat daardoor aanspraak bestaat op compensatie op de voet van artikel 7 van de in deze toepasselijke EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening). Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714, welke uitspraak hierna zal worden aangeduid als: Sturgeon-arrest.
De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 600,- per ticket, dus voor 3 tickets € 1.800,- in totaal. ArkeFly heeft de verschuldigde vergoeding ondanks sommatie niet willen voldoen. ArkeFly dient de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en, vanaf de datum dat het verzuim is ingetreden, vertragingsschade te vergoeden.
4.1. Arkefly heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar vordering, althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. ArkeFly voert daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
4.1.1. De Verordening is niet van toepassing. De vertraging heeft plaatsgevonden in een land buiten de Europese Unie, te weten: Egypte. In dat land is [eiseres] in een hotel ondergebracht en heeft zij maaltijden en drankjes ontvangen. In een dergelijke situatie is de Verordening niet van toepassing.
Indien de Verordening wel van toepassing is, geeft deze [eiseres] geen aanspraak op compensatie. Er is immers geen sprake van een annulering, maar van vertraging. De Verordening voorziet niet in compensatie op de voet van artikel 7 in het geval van vertraging. Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest weliswaar anderszins geoordeeld, maar dit arrest kan niet worden gevolgd omdat het in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2000/32) en verschillende communautaire rechtsbeginselen. Het Sturgeon-arrest geeft aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Een beslissing in deze zaak zou met het oog daarop moeten worden aangehouden. Althans, een aanhouding is aan de orde gelet op de aan het HvJ EU naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde prejudiciële vragen. Een beslissing zou voorts moeten worden aangehouden in afwachting van een bij het gerechtshof aanhangige zaak en een mogelijke vordering tot cassatie in het belang der wet.
4.1.2. In het geval er geoordeeld zou worden dat de Verordening wel aanspraak geeft op compensatie, bedraagt deze voor [eiseres] maximaal € 600,-. De Verordening voorziet immers in een persoonlijk recht en is niet gerelateerd aan de aanschaf van een ticket.
4.1.3. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar omdat deze niet zijn onderbouwd.
Toepasselijkheid van de Verordening
5.1 Allereerst is de vraag aam de orde of de Verordening in de hier aan de orde zijnde situatie van toepassing is. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
5.2 De werkingssfeer van de Verordening blijkt uit artikel 3 van die Verordening. In lid 1 van dat artikel is (als hoofdregel) bepaald dat de Verordening, onder de in lid 2 gestelde voorwaarden, van toepassing is:
a. op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 3 lid 1 onder a.);
b. op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is (artikel 3 lid 1 onder b.).
5.3 Vast staat dat [eiseres] is vertrokken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, te weten vanaf de luchthaven van Hurgada in Egypte, naar Schiphol Airport, welke laatste luchthaven is gelegen op het grondgebied van een EU-lidstaat. Het staat niet ter discussie dat de geboekte vlucht is uitgevoerd door een communautaire luchtvaartmaatschappij. In zoverre is dus voldaan aan de in artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening weergegeven hoofdregel.
Dat [eiseres] - naar de kantonrechter aanneemt op kosten van Arkefly - in Egypte is opgevangen, verzorgd en in een hotel is ondergebracht, staat op grond van de in zoverre niet weersproken stellingen van ArkeFly vast. De toepasselijkheid van de Verordening is in zo'n geval eerst dan uitgesloten, indien daarbij ook nog compensatie of bepaalde voordelen zijn ontvangen. Dat dit laatste zo is, heeft ArkeFly niet gesteld en is evenmin gebleken, zodat moet worden aangenomen dat de in artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening gegeven uitzonderingsregel hier niet aan de orde is. De toepasselijkheid van de Verordening is daarmee gegeven.
5.4 De vraag is vervolgens of ArkeFly gelet op het bepaalde in de Verordening gehouden is [eiseres] te compenseren voor het feit dat zij ongeveer 26 uur later dan de geplande aankomsttijd is aangekomen op de luchthaven van bestemming.
5.5 Het HvJ EU heeft zich over deze rechtsvraag uitgelaten in de zaken die hebben geleid tot het hiervoor onder punt 3.2 genoemde Sturgeon-arrest. In dat arrest heeft het HvJ EU - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist, dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
5.6 De kantonrechter volgt ArkeFly niet in haar standpunt dat het Sturgeon-arrest dwingt tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU, ook niet na afweging van de belangen van ArkeFly bij aanhouding en die van [eiseres] bij afdoening. Dienaangaande wordt overwogen dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo hij dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 [Wünsche], LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit voormelde jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan. De omstandigheid dat in artikel 12 lid 1 van de Verordening is voorzien in de mogelijkheid de toegekende compensatie op grond van de Verordening in mindering te brengen op eventuele verdere compensatie, doet aan het voorgaande niet af.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan. Voor een aanhouding van de beslissing in afwachting van een antwoord van het HvJ EU op door andere rechters naar aanleiding van het Sturgeon-arrest gestelde vragen, of in afwachting van uitspraken van nationale appelrechters, ziet de kantonrechter tegen de achtergrond van het vooroverwogene evenmin drijfveren. De kantonrechter ziet verder geen reden te anticiperen op een mogelijk cassatieberoep "in het belang der wet".
5.7 De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU. Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
5.8 Het verweer van ArkeFly, dat een vertraging van circa 26 uur geen aanspraak doet ontstaan op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie, wordt verworpen. Het tegendeel volgt immers uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest.
Omvang van de compensatie
5.9 [eiseres] heeft aanspraak op een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, nu ook voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning daarvan. Die compensatie bedraagt € 600,-; daarover zijn partijen het eens. Het gaat, zoals uit het voorgaande blijkt, om een aanspraak van [eiseres] vanwege het door haar als passagier geleden tijdsverlies en niet per se vanwege de aanschaf van het ticket. [eiseres] heeft dus in beginsel uitsluitend aanspraak op compensatie voor door haarzelf geleden tijdsverlies. [eiseres] heeft niet gesteld en dit is ook niet gebleken dat zij ook gerechtigd is de eventuele aanspraken op compensatie in rechte geldend te maken van de twee andere passagiers wier tickets zij heeft aangeschaft. Dit betekent dat de vordering tot compensatie slechts toewijsbaar is tot een bedrag van eenmaal € 600,-. Het aan compensatie meer gevorderde zal worden afgewezen.
Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting is de wettelijke rente toewijsbaar zoals gevorderd.
5.10 De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en [eiseres] in dat verweer geen aanleiding heeft gezien haar stellingen nader te onderbouwen.
5.11 ArkeFly zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De nodeloos door [eiseres] veroorzaakte kosten in verband met het vastgestelde griffierecht, welke vaststelling mede is gebaseerd op het niet toewijsbare deel van de vordering, zullen voor rekening van [eiseres] blijven.
I. veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [eiseres] te voldoen, een bedrag van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 mei 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, uitgezonderd de nodeloos door [eiseres] veroorzaakte griffierechten, die kosten tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 545,93, waarvan € 300,- aan salaris voor de gemachtigde;
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.C. Gerritse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2011.