ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7731

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/31616
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schending inlichtingenplicht door verweerder

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 oktober 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 9 februari 2011 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Eiser heeft op 30 september 2011 beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en heeft daarbij opheffing van de maatregel en schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de minister voor Immigratie en Asiel, niet adequaat heeft gereageerd op herhaalde verzoeken om inlichtingen over de voortgang van de verwijdering van eiser. Ondanks meerdere verzoeken van de rechtbank om informatie, heeft verweerder geen rapportage over de situatie van eiser verstrekt, wat de rechtbank belemmerde in haar beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring.

De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de verzoeken om inlichtingen, waardoor de rechtmatigheid van de bewaring niet adequaat kon worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was vanaf de datum van indiening van het beroep op 30 september 2011 tot aan de opheffing van de maatregel op 1 oktober 2011. Eiser werd een schadevergoeding van € 80,-- toegekend, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,--. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en is bekendgemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 11/31616
V-nr: [V-nr]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1985], van (gestelde) Russische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. V. Senchuk, advocaat te Utrecht
en
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder.
Procesverloop
Op 9 februari 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Op 30 september 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten en op grond van artikel 96 van de Vw 2000 bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Verweerder is gehouden om de rechtbank in het kader van de beoordeling van tweede en volgende beroepen als bedoeld in artikel 96 van de Vw 2000 recente inlichtingen te verstrekken met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van de vreemdeling (hierna tevens voortgangsrapportage). Deze inlichtingen zijn noodzakelijk voor de rechtbank om te beoordelen of de voortduring van de bewaringsmaatregel sinds de het sluiten van het onderzoek in het voorgaande beroep niet in strijd is met de wet en in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen nog gerechtvaardigd is te achten; in het bijzonder of verweerder met voldoende voortvarendheid aan de (voorbereiding van de) uitzetting van de vreemdeling werkt en of er reëel zicht op uitzetting is.
2.1 In het onderhavige geval heeft verweerder in reactie op de brief van 3 oktober 2011 waarin bovenstaande inlichtingen werden verzocht – en waarbij verweerder tevens is medegedeeld dat indien de inlichtingen niet binnen drie werkdagen zijn ontvangen, de rechtbank daaraan de gevolgen zal verbinden die haar geraden voorkomen -, op 6 oktober 2011 een brief aan de rechtbank gezonden dat er voor verweerder aanleiding bestaat de maatregel op te heffen. Op 10 oktober 2011 heeft eiser bericht dat verweerder meer informatie dient te verstrekken over de gang van zaken om te kunnen concluderen over de rechtmatigheid van de bewaring.
2.2 Op 13 oktober 2011 heeft de rechtbank telefonisch verzocht om de gevraagde inlichtingen te verschaffen. Verweerder deelde mede dat “er geen M120 was omdat eiser 5 á 6 dagen in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, asiel heeft gevraagd en toen naar het AZC is gegaan.” Op 20 oktober 2011 heeft de rechtbank nogmaals schriftelijk verzocht om de gevraagde inlichtingen. Op 25 oktober 2011 heeft verweerder het asieldossier ingezonden.
3. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan de meerdere verzoeken van de rechtbank om eerdergenoemde inlichtingen te verstrekken. De rechtbank kan daardoor niet op een adequate manier de rechtmatigheid van de bewaring beoordelen. Niet is gebleken van zwaarwegende omstandigheden als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 februari 2006 (200601066/1).
4. De rechtbank verbindt aan het niet informeren van de rechtbank de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is geweest van af de dag van indiening van het beroep op 30 september 2011 tot aan de opheffing van de maatregel op 1 oktober 2011.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande tevens aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen van af de dag van indiening van het beroep tot aan de opheffing van de maatregel op 1 oktober 2011.
6. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 80,-- (zegge: tachtig) euro;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,-- (zegge: vierhonderd en zevenendertig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 27 oktober 2011 door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: HH
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.