ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7611

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
369062 - HA RK 10-330
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van Nederlandse nationaliteit en strijd met openbare orde

In deze zaak verzocht de verzoeker de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, gebaseerd op een erkenning door [A] in Suriname op 18 juni 2001. De rechtbank diende te beoordelen of deze erkenning in Nederland kon worden erkend, waarbij de vraag centraal stond of de erkenning in strijd was met de openbare orde. De rechtbank overwoog dat de erkenning door [A] een schijnhandeling was, aangezien hij niet de biologische vader van verzoeker was en ten tijde van de erkenning gehuwd was met een andere vrouw. De rechtbank concludeerde dat de erkenning niet kon worden erkend op basis van artikel 10, eerste lid, juncto artikel 9 van de Wet conflictenrecht afstamming, die destijds nog niet van kracht was, maar wel het toen geldende recht weerspiegelde. De rechtbank stelde vast dat de erkenning was verricht met het oogmerk om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, wat in strijd was met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank wees het verzoek van de verzoeker af, met de overweging dat het verstrekken van een Nederlands paspoort niet automatisch leidt tot het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. De beschikking werd gegeven op 8 december 2011 door de rechters R.J. Paris, B.C. Punt en F.J. Verbeek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 369062 / HA RK 10-330
Beschikking van 8 december 2011
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. A.H.A. Kessels te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst, verder te noemen: de IND),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 juni 2010 ingekomen verzoekschrift,
- de brieven van mr. Kessels van 6, 12 en 27 juli 2010, 30 november 2010, 19 januari 2011, 11 mei 2011 en 6 september 2011,
- de brief van de IND van 10 augustus 2011.
1.2.De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. Verzoeker is verschenen, vergezeld van mr. Kessels. Namens de IND is mr. Meijer verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2.Het verzoek
Verzoeker verzoekt de rechtbank vast te stellen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij voert daartoe aan dat hij op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] is geboren en op 18 juni 2001 is erkend door [A], van Nederlandse nationaliteit, en dat hij als gevolg van deze erkenning de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
3.Het verweer
De IND is van oordeel dat verzoeker niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Primair stelt de IND dat de erkenning van verzoeker een schijnhandeling betrof die (naast mogelijke financiële motieven) uitsluitend verkrijging van het Nederlanderschap ten behoeve van verzoeker tot doel had. Een dergelijke erkenning is in strijd met de Nederlandse openbare orde. Subsidiair stelt de IND dat de erkenning nietig is omdat de erkenner ten tijde van de erkenning van verzoeker niet bevoegd was een kind te erkennen aangezien hij gehuwd was met een andere vrouw dan de moeder van verzoeker. Meer subsidiair stelt de IND dat, indien de rechtbank van oordeel is dat het erkenningsverbod nuancering behoeft, verzoeker als gevolg van de erkenning op 18 juni 2001 de Nederlandse nationaliteit verkreeg.
4.De beoordeling
4.1.Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Suriname), als natuurlijk kind van [moeder van verzoeker] (verder te noemen: [moeder van verzoeker]). Bij zijn geboorte verkreeg verzoeker op grond van artikel 3 aanhef en onder c van de Surinaamse nationaliteitswet de Surinaamse nationaliteit.
4.2.Op 18 juni 2001 is verzoeker ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van het district Brokopondo (Suriname), gelijktijdig met vijf andere minderjarige kinderen van [moeder van verzoeker], erkend door [A] (verder te noemen: [A]), van Nederlandse nationaliteit. [A] is niet de biologische vader van verzoeker. Ten tijde van de erkenning was [A] gehuwd met [B], een dochter van [C] (zuster van [moeder van verzoeker]). Bij beschikking van 15 januari 2002 heeft de rechtbank Amsterdam [C] met ingang van 6 februari 2002 belast met de voogdij over verzoeker.
4.3.Bij vonnis van 13 februari 2007 heeft de kantonrechter te Paramaribo de betwisting door [D] (de biologische vader van verzoeker) van de erkenning van verzoeker door [A] gegrond verklaard. [A] is indertijd bij de zitting van de kantonrechter in Paramaribo in persoon verschenen en hij heeft het verzoekschrift, waarin onder meer is opgenomen dat de erkenningen zijn geschied om financiële redenen en met het oogmerk de Nederlandse nationaliteit voor de te erkennen kinderen te verkrijgen, niet weersproken.
4.4.Bij de beantwoording van de vraag of de in Suriname op 18 juni 2001 tot stand gekomen erkenning van verzoeker in Nederland kan worden erkend, dient de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, juncto artikel 9 van de Wet conflictenrecht afstamming (Wca) te beoordelen of de erkenning al dan niet in strijd is met de openbare orde. Die wet was in 2001 nog niet van kracht, maar geeft wel het toen geldende recht weer. Op grond van artikel 10, tweede lid, Wca, dient de erkenning wegens strijd met de openbare orde in elk geval te worden geweigerd:
a) indien deze is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn het kind te erkennen;
b) indien, wat de toestemming van de moeder of het kind betreft, niet is voldaan aan de vereisten van het recht dat ingevolge artikel 4, vierde lid, Wca toepasselijk is, of
c) indien de akte kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.
4.5.De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is van een schijnhandeling. Zij heeft daarbij het volgende in overweging genomen. [A] heeft op 18 juni 2001 in Suriname zes kinderen van [moeder van verzoeker] erkend. Hij is niet de biologische vader van deze kinderen en hij was ten tijde van de erkenning gehuwd met een andere vrouw dan de moeder
van de kinderen. [A] woonde in Nederland en ging "slechts" voor vakantie korte perioden naar Suriname. De biologische vader van verzoeker heeft in de procedure bij de kantonrechter te Suriname gesteld dat hij, met een onderbreking van 2 jaar, reeds meer dan 20 jaar in concubinaat leeft met [moeder van verzoeker] en dat [A] in de hiervoor bedoelde periode van 2 jaar is overgegaan tot erkenning van verzoeker. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de erkenning heeft plaats gevonden om financiële redenen en met het oogmerk om voor verzoeker de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen. [A] is bij de procedure in Suriname in persoon verschenen en hij heeft de vordering erkend. Ook [moeder van verzoeker] heeft de vordering erkend.
4.6.Uit het vorenstaande kan met voldoende zekerheid worden afgeleid dat sprake is van een schijnhandeling. Dit heeft tot gevolg dat de in Suriname tot stand gekomen erkenning in Nederland wegens strijd met de openbare orde niet kan worden erkend.
4.7.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [A] ten tijde van de erkenning was gehuwd met een andere vrouw dan [moeder van verzoeker]. Ten tijde van de erkenning woonde [A] in Nederland, terwijl verzoeker met zijn moeder en zijn vijf broers en zusters in Suriname woonde. Bij de beantwoording van de vraag of de erkenning door een gehuwde man rechtsgeldig is, is van belang of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking (family life) tussen enerzijds de erkenner en anderzijds de moeder en/of het erkende kind. Uitgangspunt hierbij is de situatie ten tijde van de erkenning (zie HR van 11 februari 2011, LJN BO7114). Nu niet is gebleken dat er op 18 juni 2001 sprake was van family life, [A] verbleef immers niet bij verzoeker en diens moeder in Suriname, kan de erkenning van verzoeker door [A] ook op deze grond niet worden erkend.
4.8.Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat het verstrekken van een Nederlands paspoort aan verzoeker niet kan leiden tot de conclusie dat verzoeker op grond van die verstrekking in het bezit is gekomen van de Nederlandse nationaliteit. De RWN geeft limitatief aan op welke gronden men in het bezit kan komen van de Nederlandse nationaliteit. Verstrekking van een Nederlands paspoort behoort daar niet toe.
4.9.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris, mr. B.C. Punt en mr. F.J. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.