ECLI:NL:RBSGR:2011:BU7609

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
384082 - HA RK 10-758
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van onjuiste persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 december 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die de Nederlandse nationaliteit wilde vaststellen. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe, stelde dat zij op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Marokko) was geboren als dochter van [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster]. De IND, vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch, betwistte echter de identiteit van verzoekster en stelde dat zij niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit. Dit werd onderbouwd door een rapport van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat concludeerde dat de persoon die zich als verzoekster voordeed, in werkelijkheid [A] was en dat de overlijdensakte van verzoekster vervalst was.

De rechtbank heeft de procedure in detail bekeken, inclusief het verloop van de procedure en de ingediende stukken. De rechtbank oordeelde dat de informatie in het rapport van de SVB op zorgvuldig onderzoek berustte en dat de conclusies in het rapport onderbouwd waren. De rechtbank kwam tot de conclusie dat verzoekster gebruik maakte van onjuiste persoonsgegevens en zich ten onrechte had uitgegeven voor [verzoekster].

De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat een beroep op artikel 1:209 BW niet kon slagen, omdat de identiteit van verzoekster in twijfel werd getrokken. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters R.J. Paris, B.C. Punt en F.J. Verbeek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 384082 / HA RK 10-758
Beschikking van 8 december 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst, verder te noemen: de IND),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 30 december 2010 ingekomen verzoekschrift,
- de brief van mr. Jap-A-Joe van 9 maart 2011,
- de brieven van de IND van 20 januari 2011 en 31 mei 2011.
1.2.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2011. Verzoekster is verschenen, vergezeld van mr. Jap-A-Joe. Namens de IND is mr. Pesch verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2.Het verzoek
2.1.Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij stelt daartoe het volgende. Zij is op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] (Marokko) geboren als dochter van [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster], voorheen geheten [alias vader] respectievelijk [alias moeder]. In het jaar 2000 is zij naar Nederland gekomen om zich bij haar ouders te voegen. Op 9 mei 2000 is zij ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Rotterdam. Haar vader, [vader van verzoekster], is bij Koninklijk Besluit van 26 september 2000 tot Nederlander genaturaliseerd. Als minderjarig kind heeft zij in die naturalisatie gedeeld.
2.2.Subsidiair beroept verzoekster zich op het bezit van staat als bedoeld in artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW), op grond waarvan zij de staat van wettig kind overeenkomstig haar geboorteakte heeft.
3.Het verweer
3.1.De IND is van mening dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Hij acht, gezien de uitkomst van een onderzoek door de Sociale Verzekeringsbank d.d. 7 september 2006 en het rapport van de attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade in Marokko van 13 april 2007, de identiteit van verzoekster onjuist. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de personalia verzoekster voldoende identificeren. Het naturalisatiebesluit van 26 september 2000 mist ten aanzien van verzoekster rechtsgevolg. De IND acht het niet aannemelijk dat [vader van verzoekster] de biologische/juridische vader is van verzoekster.
3.2.Een beroep op bezit van staat ex artikel 1:209 BW kan verzoekster niet baten nu haar identiteit in twijfel wordt getrokken, aldus de IND.
4.De beoordeling
4.1.Verzoekster heeft overgelegd een kopie van een op 20 september 1999 opgesteld uittreksel van een geboorteakte relaterende de geboorte op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] van [verzoekster] als dochter van [alias vader] en [alias moeder]. De IND heeft de stelling van verzoekster dat de in de geboorteakte vermelde ouders thans zijn geheten [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster] niet betwist. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat inderdaad sprake is geweest van een naamswijziging.
4.2.Ten tijde van de naturalisatie van [vader van verzoekster] op 26 september 2000 was [verzoekster] minderjarig en deelde zij als minderjarig niet-Nederlands kind van een vader aan wie het Nederlanderschap is verleend in deze verkrijging. Hierbij is er van uitgegaan dat verzoekster de dochter is van [alias vader].
4.3.De rechtbank dient thans te beoordelen of de identiteit van verzoekster voldoende vaststaat en of verzoekster [verzoekster] is.
4.4.Verzoekster voert aan dat zij in de loop van 2000 naar Nederland is gekomen en dat zij tot juni 2004 in de gemeente Rotterdam heeft gewoond bij haar ouders, [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster], en haar twee oudere zussen [voornaam zus van verzoekster] en [voornaam zus van verzoekster]. Van juni 2004 tot oktober 2006 verbleef zij in Marokko. Op 9 oktober 2006 is aan haar door de gemeente Rotterdam een Nederlands paspoort verstrekt.
4.5.Op 26 oktober 2006 hebben bij de gemeente Rotterdam drie personen, die mededeelden de moeder en twee zussen te zijn van [verzoekster], verklaard dat verzoekster niet [verzoekster] is, maar een nichtje van hen, geheten [A], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] en dat [verzoekster] in 2004 is overleden. Voorts heeft de heer [vader van verzoekster] verklaard dat verzoekster niet zijn dochter is, maar zijn nicht [A], dochter van zijn broer. Enige tijd later is een in Marokko opgemaakte overlijdensakte met betrekking tot [verzoekster] overgelegd.
4.6.Op 27 oktober 2006 is het paspoort van verzoekster van rechtswege vervallen verklaard en vervolgens ingenomen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De burgemeester van de gemeente Rotterdam heeft het bezwaar bij besluit van 8 december 2008 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit door verzoekster ingestelde beroep is door de rechtbank Rotterdam bij beslissing van 30 september 2009 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 17 november 2010 de beslissing van de rechtbank van 30 september 2009 bevestigd.
4.7.Twee medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hebben in Marokko een onderzoek verricht. Naar aanleiding van dat onderzoek heeft drs. [B], attaché voor Sociale Zaken, een rapport, gedateerd 13 april 2007, opgesteld. De conclusies van dat rapport luiden dat:
a) de persoon die zich in Rotterdam voordoet als [verzoekster] in werkelijkheid [A] is,
b) [verzoekster] waarschijnlijk nooit heeft bestaan,
c) zowel de overlijdensakte als de mededeling van overlijden betreffende [verzoekster] vervalst zijn,
d) de persoon op de pasfoto uit het archief van de gemeente Rotterdam [A] is.
4.8.De rechtbank is van oordeel dat de informatie in het rapport van de SVB op zorgvuldig onderzoek berust en dat de conclusies in het rapport van de attaché onderbouwing vinden in die informatie. Dit leidt tot de conclusie dat verzoekster gebruik maakt van onjuiste persoonsgegevens en zich ten onrechte heeft uitgegeven voor [verzoekster]. De rechtbank laat in het midden of verzoekster hierbij al dan niet verwijtbaar heeft gehandeld.
4.9.Subsidiair voert verzoekster onder verwijzing naar artikel 1:209 BW aan dat zij de staat van wettig kind van [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster] overeenkomstig haar geboorteakte heeft gevoerd. Zij verwijst daarbij naar het gegeven dat zij tot het gezin van [vader van verzoekster] en [moeder van verzoekster] behoorde en als hun kind is verzorgd en opgevoed. Dit laatste moge het geval zijn geweest, maar niet met de identiteit van [verzoekster], waarvan de geboorteakte uitgaat. Derhalve kan een beroep op artikel 1:209 BW niet slagen.
4.10.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris, mr. B.C. Punt en mr. F.J. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.