1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 7 februari 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van voorzieningen op grond van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn). Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 2 mei 2011 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 september 2011. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft op 22 oktober 2010 verzocht om toepassing van de Rva. Bij besluit van 4 november 2010 heeft verweerder geweigerd eiser op grond van Rva opvang te bieden. Op 10 november 2010 heeft verweerder eiser bericht een aanvraag met betrekking tot de Rvb pas in behandeling te nemen als eiser het daartoe strekkende aanvraagformulier volledig heeft ingevuld. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank bij uitspraak van 13 april 2011, gewezen onder nummers Awb 10/40018 en 10/41630, ongegrond verklaard.
2.2 In de aanvraag van 7 februari 2011 staat het volgende.
“Er is sprake van nieuwe omstandigheden. Op 24 december 2010 had Nederland de zogenaamde Terugkeerrichtlijn moeten implementeren. (…) Het is op die grond dat deze richtlijn thans rechtstreekse werking heeft. In de Terugkeerrichtlijn staat dat personen die illegaal op het grondgebied verblijven tot aan het moment van terugkeer recht hebben op voorzieningen om in hun elementaire levensbehoeften te voldoen (overweging 12). Op grond van deze rechtstreeks werkende norm dient u cliënt in zijn elementaire levensbehoeften te voorzien. Dit kunt u doen door hem geld te verstrekken en/of opvang te bieden, op basis van Rvb, Rva of buitenwettelijk beleid.”
2.3 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing is als volgt gemotiveerd: “Bij besluit van 4 november 2010 heeft het COA uw verzoek om opvang reeds afgewezen. Uit de door u bij schrijven van 7 februari 2011 en bij faxbericht van 29 april 2011 aangevulde, aangegeven omstandigheden kan echter niet worden afgeleid dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
Immers bij schrijven d.d. 28 april 2011 heeft het COA u uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van uw cliënt stukken te overleggen waaruit blijkt dat ten aanzien van hem een terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn is genomen. Reeds hierom zijn de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn niet op uw cliënt van toepassing.
De aangevoerde argumenten op basis waarvan uw cliënt meent in aanmerking te komen voor opvang zijn derhalve geen nieuwe feiten en/of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Het COA handhaaft dan ook haar besluit van 4 november 2010.”
2.4 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kan een besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.5 De rechtbank stelt vast dat eiser aan de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
2.6 De rechtbank leidt uit de aanvraag van 7 februari 2011 af dat eiser verzoekt om opvang op grond van de Terugkeerrichtlijn, op welke richtlijn ten tijde van zijn eerdere aanvraag van 22 oktober 2010 nog geen beroep kon worden gedaan. De Terugkeerrichtlijn heeft immers sinds 24 december 2010 rechtstreekse werking. Uit artikel 2 van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat de richtlijn van toepassing is op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen. Aangezien eiser een derdelander is die illegaal op het grondgebied van Nederland verblijft, is de Terugkeerrichtlijn op hem van toepassing en kan hij direct een beroep doen op bepalingen die voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
2.7 Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn recht heeft op opvang nu hij een kwetsbaar persoon is als in dat artikel bedoeld.
2.8 In artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn is het volgende opgenomen. De lidstaten zorgen ervoor dat jegens de onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen:
a) (…)
b) (…)
c) (…)
d) er wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen.
2.9 Uit het dossier blijkt dat eiser asiel heeft aangevraagd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat deze aanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst op 4 december 2007 is afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 augustus 2008 ongegrond verklaard, waarmee het besluit in rechte is komen vast te staan.
2.10 Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 maart 2011 (LJN: BP9281) heeft de afwijzing van een asielaanvraag, behoudens uitzonderingen, ingevolge artikel 45 van de Vw van rechtswege tot gevolg dat het rechtmatig verblijf van de betrokken vreemdeling eindigt en dat hij Nederland binnen de in artikel 62 van de Vw gestelde termijn dient te verlaten. In een besluit tot afwijzing van een asielaanvraag wordt een vreemdeling van deze rechtsgevolgen in kennis gesteld. Daarbij wordt onder meer aangegeven vanaf wanneer het verblijf in Nederland onrechtmatig wordt en welke termijn de betrokken vreemdeling wordt gegund om zelfstandig te vertrekken. Aldus is in de meeromvattende beschikking de door de richtlijn vereiste administratieve vaststelling vervat dat het verblijf van de derdelander onrechtmatig is of wordt en dat er een terugkeerverplichting is.
2.11 Artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn geeft recht op opvang gedurende de vertrektermijn die door middel van een terugkeerbesluit, in dit geval de meeromvattende beschikking van 4 december 2007, is gegeven. Gelet op het bepaalde in artikel 62, Vw kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst destijds een vertrektermijn van maximaal vier weken hebben gegeven. Evident is dat de termijn voor vrijwillig vertrek als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 7 van de Terugkeerrichtlijn ruimschoots is verstreken. Nu eiser thans niet meer in de termijn van vrijwillig vertrek verkeert, kan hij niet gevolgd worden in zijn standpunt dat hij op grond van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn in aanmerking komt voor voorzieningen verleend door verweerder. De beroepsgrond dat eiser als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt en om die reden op grond van de Terugkeerrichtlijn voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking moet worden gebracht, kan niet slagen, nu de in artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn vermelde termijnen zijn verstreken.
2.12 Daar waar eiser heeft verwezen naar considerans 12 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn, overweegt de rechtbank dat de considerans is bedoeld om de inhoud van de bepalingen in de richtlijn te preciseren. Onder verwijzing naar en in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2005, (C-136/04, Deutsche Milch-Kontor, Jurispr. 2005 blz. I-10095, rechtsoverweging 32), overweegt de rechtbank dat een considerans geen bindende rechtskracht heeft en niet kan leiden tot afwijking van de bepalingen van de richtlijn zelf.
2.13 Uit het voorgaande volgt dat eiser niet onder de reikwijdte van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn valt. Artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn houdt, indien en voor zover deze bepaling een wijziging van het recht behelst, voor eiser derhalve geen relevante wijziging van het recht in.
2.14 Nu van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden noch van een voor eiser relevante wijziging van het recht sprake is, komt de rechtbank aan toetsing van het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet toe.
2.15 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, rechter, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 december 2011.