Volgens de moeder is hiervan sprake. Volgens haar bestaat er een ernstig risico dat de minderjarigen door hun terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht (artikel 13, eerste lid onder b, van het Verdrag). Voorts verzetten de minderjarigen zich tegen hun terugkeer en zij hebben volgens de moeder een leeftijd en mate van rijpheid bereikt die rechtvaardigt dat met hun mening rekening wordt gehouden (artikel 13, tweede lid, van het Verdrag). Door de vader wordt dit betwist.
De rechtbank zal eerst beoordelen of er sprake is van de hiervoor als laatste genoemde weigeringsgrond betreffende het verzet van de minderjarigen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft in raadkamer verklaard niet te willen terugkeren naar Nigeria, omdat hij erg bang is voor de gevaren aldaar. Hij is onder meer bang voor ontvoeringen en schietincidenten. Deze angst is naar zijn zeggen ontstaan omdat hij zelf schotenwisselingen heeft gehoord - hij is daar 's nachts wakker van geworden - en omdat hij van anderen heeft gehoord van de gevaren die er zijn. Die gevaren maakten het nodig beveiligers in te huren en tevens was er een zogenaamde 'panic button' in huis, waarmee direct alarm kan worden geslagen. [minderjarige 1] heeft verklaard om die reden ook geen vakanties in Nigeria te willen doorbrengen. Hij wil dat zijn vader geregeld naar Nederland komt, zodat ze alsdan in Nederland op een veilige manier contact met elkaar kunnen hebben.
De rechtbank is op grond van de feiten van oordeel dat deze angst bij [minderjarige 1] niet irreëel is. De vader heeft weliswaar betoogd dat de minderjarigen veilig zijn in de omgeving waar hij woont, maar hij heeft ook erkend dat hij in huis een panic button heeft laten installeren en de minderjarigen ter zake instructies heeft gegeven en hij heeft evenmin bestreden dat er daadwerkelijk schietincidenten en ontvoeringen plaatsvinden. Dat strookt overigens met hetgeen blijkt uit het door de moeder overgelegde reisadvies voor Nigeria van het ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van aanslagen en geweldsincidenten. Het feit dat [minderjarige 1] zelfs niet tijdens vakanties naar Nigeria wil gaan, onderstreept naar het oordeel van de rechtbank zijn angst voor een verblijf aldaar.
[minderjarige 1] verzet zich blijkens het vorenstaande tegen terugkeer naar Nigeria en de rechtbank is van oordeel dat [minderjarige 1] een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Zij heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. [minderjarige 1] is ruim 11 jaar en gebleken is dat hij in staat is helder en duidelijk zijn mening naar voren te brengen. Hij is tevens in staat deze mening nader uit te leggen en de gevolgen hiervan te overzien, zoals ten aanzien van het contact met zijn vader. Hij heeft in dit verband verklaard dat hij via telefoon en/of internet invulling zou willen geven aan dit contact en, zoals voormeld, tijdens een eventueel verblijf van de vader in Nederland tijdens vakanties. Zowel de angst als de mening die [minderjarige 1] dientengevolge is toegedaan, zijn naar het oordeel van de rechtbank geworteld in de werkelijkheid.
Op grond van het vorenstaande dient de teruggeleiding van [minderjarige 1] naar Nigeria te worden geweigerd.
Ook [minderjarige 2], die bijna 10 jaar is, heeft blijk gegeven van verzet tegen terugkeer naar Nigeria. Zij wil - op gelijke gronden als haar broer - niet naar Nigeria terugkeren. Ook zij heeft verklaard bang te zijn in Nigeria omdat het daar niet veilig is. Zij heeft gehoord dat er mensen worden ontvoerd en dat er wordt geschoten. Dit laatste heeft zij 's nachts ook zelf gehoord. Gezien de verklaringen van de vader ter terechtzitting en voormeld reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van haar verklaring. [minderjarige 2] heeft op de rechtbank wel een aanzienlijk jongere en terughoudender indruk gemaakt dan haar broer, zodat vraagtekens kunnen worden gezet bij haar mate van rijpheid. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat ook teruggeleiding van [minderjarige 2] dient te worden geweigerd. Daartoe is van belang dat de teruggeleiding van [minderjarige 1] op voornoemde gronden zal worden geweigerd, de twee kinderen een goede band hebben en hun hele leven in gezinsverband met elkaar hebben samengeleefd en zij samen ingrijpende gebeurtenissen, zoals het uiteengaan van hun ouders, hebben meegemaakt en [minderjarige 2] niet wil terugkeren naar Nigeria. Rekening houdend met al deze omstandigheden en de ratio van het verdrag dat ziet op respect voor en instandlating van het gezinsleven moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat [minderjarige 2] onder de gegeven omstandigheden in een ondraaglijke toestand wordt gebracht indien zij van haar broer zou worden gescheiden en alleen zou moeten terugkeren naar Nigeria. De teruggeleiding van [minderjarige 2] naar Nigeria dient derhalve op de voet van het bepaalde in artikel 13, eerste lid sub b van het Verdrag te worden geweigerd.