ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6863

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/16628, 11/25633
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van opvangverzoek op basis van de Terugkeerrichtlijn voor een kwetsbare vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2011 uitspraak gedaan in twee beroepen van eiser, een statenloze vreemdeling, tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser had verzocht om opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) en de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb). Eiser stelde dat hij recht had op opvang op basis van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn, omdat hij een kwetsbaar persoon is. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor vrijwillig vertrek, zoals bedoeld in de Terugkeerrichtlijn, reeds was verstreken, waardoor eiser niet meer in aanmerking kwam voor de gevraagde voorzieningen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die zijn aanvraag konden rechtvaardigen. Bovendien had eiser niet het juiste aanvraagformulier gebruikt, wat leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van de juiste documenten en het tijdig aanleveren van informatie in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 11 / 16628 (beroep)
AWB 11 / 25633 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 24 november 2011
In de zaak van:
[eiser]
geboren op [geboortedatum], statenloos,
eiser,
gemachtigde: mr. E.C. Cerezo - Wijsenfeld, advocaat te Haarlem,
tegen:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Bij brief van 10 februari 2011 heeft eiser verweerder verzocht om toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) en toepassing van de Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb).
1.2 Bij besluit van 29 april 2011 heeft verweerder geweigerd eiser op grond van de Rva opvang te bieden. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld (geregistreerd onder nummer AWB 11 / 16628).
1.3 Bij besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag voor verstrekkingen en/of opvang op grond van de Rvb buiten behandeling gesteld. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld (geregistreerd onder nummer AWB 11 / 25633).
1.4 Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 15 september 2011. Partijen zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de navolgende feiten. Eiser heeft op
19 oktober 2010 verzocht om toepassing van de Rva en de Rvb. Bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder geweigerd eiser op grond van de Rva opvang te bieden. Bij brief van 2 november 2010 heeft verweerder aan eiser bericht een aanvraag met betrekking tot de Rvb pas in behandeling te nemen als eiser een daartoe strekkend aanvraagformulier volledig heeft ingevuld. Het hiertegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 23 februari 2011, gewezen onder nummers AWB 10/41247 en AWB 10/40802 respectievelijk ongegrond en niet-ontvankelijk verklaard.
Over het beroep AWB 11 / 16628
2.2 In de aanvraag van eiser van 10 februari 2011 staat het volgende. “Er is sprake van nieuwe omstandigheden. Op 24 december 2010 had Nederland de zogenaamde Terugkeerrichtlijn moeten implementeren. (…) Het is op die grond dat deze richtlijn thans rechtstreekse werking heeft. In de Terugkeerrichtlijn staat dat personen die illegaal op het grondgebied verblijven tot aan het moment van terugkeer recht hebben op voorzieningen om in hun elementaire levensbehoeften te voldoen
(overweging 12). Op grond van deze rechtstreeks werkende norm dient u cliënt in zijn elementaire levensbehoeften te voorzien. Dit kunt u doen door hem geld te verstrekken en/of opvang te bieden, op basis van Rva, Rvb of op buitenwettelijke basis.?
2.3 Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiser in het bestreden besluit afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing is als volgt gemotiveerd: “Bij besluit van 2 november 2010 heeft het COA uw verzoek om opvang reeds afgewezen. Uit de door u bij schrijven van 10 februari 2011 en bij faxbericht van 21 april 2011 aangevulde, aangegeven omstandigheden kan echter niet worden afgeleid dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Immers, bij schrijven d.d. 19 april 2011 heeft het COA u uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om ten aanzien van uw cliënt stukken te overleggen waaruit blijkt dat ten aanzien van hem een terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn is genomen. Van deze gelegenheid heeft u geen gebruik gemaakt. Derhalve merkt het COA op dat niet gesteld en ook niet gebleken is dat ten aanzien van uw cliënt een terugkeerbesluit als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn is genomen. Reeds hierom zijn de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn niet op uw cliënt van toepassing. De aangevoerde argumenten op basis waarvan uw cliënt meent in aanmerking te komen voor opvang zijn derhalve geen nieuwe feiten e/of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb. Het COA handhaaft dan ook haar besluit van 2 november 2010.”
2.4 De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kan een besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet.
2.5 De rechtbank stelt vast dat eiser aan de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
2.6 De rechtbank leidt uit de aanvraag van 10 februari 2011 af dat eiser verzoekt om opvang op grond van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn), op welke richtlijn ten tijde van de aanvraag van 19 oktober 2010 nog geen beroep kon worden gedaan. De Terugkeerrichtlijn heeft immers eerst sinds 24 december 2010 rechtstreekse werking. Uit artikel 2 van de Terugkeerrichtlijn blijkt dat de richtlijn van toepassing is op illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen. Aangezien eiser een derdelander is die illegaal op het grondgebied van Nederland verblijft, is de Terugkeerrichtlijn op hem van toepassing en kan hij direct een beroep doen op bepalingen die voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn.
2.7 Eiser heeft aangevoerd dat hij op grond van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn recht heeft op opvang omdat hij een kwetsbaar persoon is als in dat artikel bedoeld.
2.8 In artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn is het volgende opgenomen. De lidstaten zorgen ervoor dat jegens de onderdanen van derde landen, tijdens de termijn die overeenkomstig artikel 7 voor vrijwillig vertrek is toegestaan, en tijdens de termijn waarvoor overeenkomstig artikel 9 de verwijdering is uitgesteld, zoveel mogelijk de volgende beginselen in acht worden genomen: (…) d. er wordt rekening gehouden met de speciale behoeften van kwetsbare personen.
2.9 Uit het dossier blijkt dat eiser op 17 maart 2005 ongewenst vreemdeling is verklaard, waaruit voortvloeit dat eiser Nederland diende te verlaten. Uit het dossier is niet gebleken dat eiser hiertegen rechtsmiddelen heeft aangewend.
2.10 Artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn geeft recht op opvang gedurende de vertrektermijn die door middel van een terugkeerbesluit, in dit geval het besluit tot ongewenstverklaring van 17 maart 2005, is gegeven. Indien en voor zover in het besluit van 17 maart 2005 aan eiser al een vertrektermijn is gegeven, is evident dat de termijn voor vrijwillig vertrek als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn ruimschoots is verstreken. Nu eiser thans niet meer in de termijn van vrijwillig vertrek verkeert, kan hij niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij op grond van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn in aanmerking komt voor voorzieningen verleend door verweerder. De beroepsgrond dat eiser als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt en om die reden op grond van de Terugkeerrichtlijn voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking moet worden gebracht kan niet slagen, omdat de in artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn vermelde termijnen zijn verstreken.
2.11 Daar waar eiser heeft verwezen naar considerans 12 van de preambule van de Terugkeerrichtlijn, overweegt de rechtbank dat de considerans is bedoeld om de inhoud van de bepalingen in de richtlijn te preciseren. Onder verwijzing naar en in navolging van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2005, (C-136/04, Deutsche Milch-Kontor, Jurispr. 2005 blz. I-10095, rechtsoverweging 32), overweegt de rechtbank dat een considerans geen bindende rechtskracht heeft en niet kan leiden tot afwijking van de bepalingen van de richtlijn zelf.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat eiser niet onder de reikwijdte van artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn valt. Artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn houdt, indien en voor zover deze bepaling een wijziging van het recht behelst, voor eiser derhalve geen relevante wijziging van het recht in.
2.13 Nu van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden noch van een voor eiser relevante wijziging van het recht sprake is, komt de rechtbank aan toetsing van het besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet toe.
2.14 Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Over het beroep AWB 11 / 25633
2.15 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij brief van 10 februari 2011 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een toelage ingevolge Rvb. Naar aanleiding van deze brief heeft verweerder bij brief van 21 april 2011 aan eiser bericht dat verweerder onvoldoende informatie heeft om een besluit op het gedane verzoek te nemen en dat verweerder een aanvraagformulier voor Rvb-verstrekkingen wenst te ontvangen. Bij brief van 21 april 2011 heeft eiser verzocht om uitstel voor het indienen van een volledig ingevuld Rvb-formulier, hetgeen door verweerder bij brief van 27 april 2011 is verleend tot en met 10 mei 2011. Bij brief van 9 juni 2011 heeft verweerder bericht dat een aanvraag om Rvb verstrekking eerst in behandeling kan worden genomen als het daarvoor bestemde aanvraagformulier is ontvangen. Bij brief van 10 juni 2011 heeft eiser gesteld dat indien verweerder een specifiek formulier nodig acht voor de beoordeling op basis van de Terugkeerrichtlijn hij verweerder verzoekt om deze toe te sturen. Bij schrijven van 22 juni 2011 heeft verweerder eiser verzocht om via de website het voor hem bestemde aanvraagformulier te downloaden. Verweerder heeft hierin voorts bericht dat zij over onvoldoende informatie beschikt om een besluit te nemen. Eiser is op grond van artikel 4:5 Awb drie werkdagen de tijd gegeven om het formulier in te vullen die het meest op de situatie van eiser van toepassing is, eventueel voorzien van een toelichting. Hierop heeft verweerder geen reactie ontvangen. Bij besluit van 19 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
2.16 In beroep heeft eiser aangevoerd dat de aanvraag in behandeling had moeten worden genomen omdat deze voldoende informatie bevat. Verweerder is bekend met de positie van eiser. In de aanvraag is naar voren gebracht waarom op basis van de Terugkeerrichtlijn een Rvb-voorziening moet worden verstrekt.
2.17 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.18 In artikel 9, vierde lid, Rvb staat dat voor de aanvraag van de toelage en de verstrekking van gegevens gebruik gemaakt wordt van een door het COA verstrekt formulier. In het zesde lid van ditzelfde artikel is vervolgens bepaald dat het COA bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van de toelage, dan wel de voortzetting daarvan, door de vreemdeling, diens wettelijk vertegenwoordiger of bloedverwant in de eerste of tweede graad, in ieder geval dienen te worden verstrekt, welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd en de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van de gegevens dient plaats te vinden.
2.19 Niet in geschil is dat eiser niet een zoals in artikel 9, vierde lid, Rvb bedoeld aanvraagformulier heeft gebruikt. Reeds op grond hiervan heeft verweerder de aanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Voor zover eiser zich op het standpunt heeft gesteld dat voor zijn situatie geen aanvraagformulier beschikbaar is, doet dit hier niet aan af nu uit de brieven van verweerder blijkt dat eiser het formulier had kunnen gebruiken dat het meest op zijn situatie van toepassing is. Bij dit formulier had eiser een toelichting kunnen geven zodat alsnog eisers volledige situatie beoordeeld kan worden. Nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van enig formulier die bestemd zijn voor het doen van een aanvraag op grond van de Rvb, zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
2.20 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
2.21 Nu de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2011.
afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.