Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 11/36023
V-nummer: […]
Inzake: [voorletters en familienaam eiser], eiser,
gemachtigde mr. F. el Makhtari, advocaat te Capelle aan den IJssel,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. J.S.M. Rietveld.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Op 4 oktober 2011 heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
2 Bij uitspraak van 18 oktober 2011 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3 Op 8 november 2011 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
4 Verweerder heeft op 14 november 2011 voortgangsgegevens verstrekt over zijn handelen strekkend tot uitzetting van eiser aan de rechtbank en eiser. Bij faxbericht van
15 november 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Verweerder heeft op 28 november 2011 nadere inlichtingen verstrekt.
5 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 30 november 2011. Eiser is ter zitting verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), staat ter beoordeling of voortzetting van de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Eiser stelt dat het zicht op uitzetting is komen te ontbreken, nu het laissez-passeronderzoek al ruim tweehonderd dagen langer loopt dan de langste termijn waarna een laissez passer is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. Eiser verwijst in dit kader naar brief van de Dienst Terugkeer en Vertrek van 15 maart 2011.
2.1.2 Eiser heeft eerder van 22 januari 2008 tot 4 november 2008 en van 4 november 2009 tot 5 juli 2010 in vreemdelingenbewaring gezeten. Op 20 november 2009 hebben de Marokkaanse autoriteiten een aanvraag om een laissez passer in onderzoek genomen, welk onderzoek nog steeds loopt. De aanvraag om een laissez passer is recentelijk niet aangevuld met documenten die de uitzetting van eiser zouden kunnen bespoedigen. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank geen redelijk vooruitzicht op verwijdering meer worden aangenomen. Te minder, nu uit de door eiser overgelegde brief van de Dienst Terugkeer en Vertrek van 15 maart 2011 volgt dat de langste termijn waarna alsnog een laissez passer is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten 528 dagen bedroeg.
2.1.3 Weliswaar heeft verweerder ter zitting aangekondigd dat binnenkort op zaaksniveau gerappelleerd zal worden, doch dat biedt onvoldoende grond om aan te nemen dat na 740 dagen alsnog binnen een redelijke termijn een laissez passer zal worden afgegeven. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat naarmate het onderzoek naar de aanvraag om een laissez passer langer duurt, de termijn die nog redelijk genoemd kan worden korter wordt. Gelet op de eerdere inbewaringstellingen van eiser en op de duur van de onderhavige bewaring, valt niet te verwachten dat eiser binnen een redelijke termijn alsnog de medewerking aan het onderzoek ter fine van uitzetting gaat verlenen die zijn uitzetting zou kunnen bewerkstelligen of bespoedigen.
2.2 Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 1 december 2011. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.3 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen voor 23 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 8 november 2011, zijnde de datum van indiening van het vervolgberoep, tot 1 december 2011) ten bedrage van 23 x € 80,- = € 1.840,-. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit bedrag tot de helft (€ 920,-) te matigen. Had eiser immers zijn volledige en actieve medewerking verleend aan het onderzoek ter fine van uitzetting, dan had dit wellicht kunnen leiden tot zijn uitzetting en dus tot een kortere duur van zijn bewaring.
2.4 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III Beslissing
De rechtbank,
1 verklaart het beroep gegrond;
2 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 1 december 2011;
3 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 920,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,- en bepaalt dat, nu aan eiser een toevoeging is verleend, deze kosten rechtstreeks aan de griffier (rekeningnummer 56 99 90 688) worden betaald.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Heins, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.