ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6801

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/33526 en 11/33523
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 november 2011 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de minister voor Immigratie en Asiel. De verzoeker, een Somalische nationaliteit, had op 17 oktober 2011 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister werd afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Malta voor de behandeling van zijn asielverzoek. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat de overdracht van de verzoeker aan Malta niet op een verdragsverplichting was gebaseerd, maar op de Terugkeerrichtlijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat Malta akkoord was gegaan met de overname van de verzoeker, maar dat dit niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat in de hoofdzaak werd beslist. De minister is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker, vastgesteld op € 1311,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 11/33526 (voorlopige voorziening)
AWB 11/33523 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2011
inzake
[verzoeker],
geboren op [datum] 1986,
nationaliteit Somalische,
verblijvende te [plaats],
verzoeker,
gemachtigde mr. R. Bom,
tegen
de minister voor Immigratie en Asiel,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L. Verheijen.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen, omdat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan.
Verzoeker heeft op 18 oktober 2011 tegen dit besluit beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 oktober 2011, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
3. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter – indien hij van oordeel is dat na de zitting waarop het verzoek is behandeld, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak – onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5. Op 15 september 2011 heeft verweerder de Zweedse autoriteiten verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van Verordening (EG) 343/2003 (Vo 343/2003), nadat uit onderzoek in Eurodac was gebleken dat verzoeker vóór zijn komst naar Nederland in Zweden respectievelijk Denemarken een asielaanvraag had ingediend. De Zweedse autoriteiten hebben het verzoek om terugname afgewezen en daarbij aangegeven dat Malta verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder heeft hierop op 4 oktober 2011 de autoriteiten van Malta gevraagd om verzoeker terug te nemen op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van Vo 343/2003. De Maltese autoriteiten hebben op 6 oktober 2011 medegedeeld verzoeker te willen terugnemen op grond van artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn). Verweerder heeft vervolgens de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
6. Verzoeker stelt dat hij nooit in Malta is geweest en dat Malta derhalve niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling van zijn asielverzoek. Hij is van mening dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten in Malta.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet afgewezen indien de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Anti-Folterverdrag), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Anti-Folterverdrag na te leven.
9. Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt de onderdaan van een derde land die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft en in het bezit is van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf, opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van die andere lidstaat te begeven.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanvraag van verzoeker ten onrechte afgewezen met toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat volgens dit artikel sprake moet zijn van een vreemdeling die wordt overgedragen “op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land”. Nu Malta akkoord is gegaan met de overname van verzoeker op grond van artikel 6, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van overdracht op grond van een verdragsverplichting. Het bestreden besluit is derhalve op dit punt onzorgvuldig gemotiveerd en komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
11. Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat hij nooit in Malta is geweest en dat Malta derhalve niet verantwoordelijk kan zijn voor de behandeling van zijn asielverzoek, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
12. Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van Verordening (EG) 2725/2000 betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin (Vo 2725/2000), wordt in de centrale gegevensbank het referentienummer vastgelegd dat door de lidstaat van oorsprong is gebruikt.
13. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Verordening (EG) 407/2002 tot vaststelling van sommige uitvoeringsbepalingen voor Vo 2725/2000, voor zover hier van belang, moeten door middel van het referentienummer de gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan de lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Het referentienummer begint met de kernletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kernletter(s) volgt de identificatie van de personencategorie. Gegevens van vreemdelingen die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat zijn aangehouden in verband met het illegaal over land, over zee of door de lucht overschr?den van de grens van die lidstaat, en die niet zijn teruggezonden, worden aangeduid met “2”.
14. Uit onderzoek door verweerder in Eurodac is gebleken dat verzoeker in 2009 in Zweden en in 2010 in Denemarken een asielaanvraag heeft ingediend. Dit onderzoeksresultaat wordt door verzoeker niet betwist. Verweerder heeft zich voorts gebaseerd op van de Zweedse autoriteiten verkregen informatie, waaruit volgt dat verzoeker door Malta in Eurodac geregistreerd is onder het nummer MT22631/2008. Naar aanleiding hiervan hebben de Zweedse autoriteiten Malta verzocht om verzoeker terug te nemen, welk verzoek op 7 oktober 2009 door de Maltese autoriteiten is aanvaard. Verzoeker is in Zweden met onbekende bestemming vertrokken alvorens hij kon worden overgedragen aan Malta. De stelling in het bestreden besluit dat navraag bij de Deens autoriteiten heeft uitgewezen dat zij eveneens de Maltese autoriteiten hebben verzocht om verzoeker over te nemen op grond van Vo 343/2003 en dat verzoeker door Denemarken daadwerkelijk is overgedragen aan Malta, wordt niet gestaafd met stukken in het procesdossier, zodat de voorzieningenrechter hieraan voorbij gaat. Nu uit de door verweerder bij de Zweedse autoriteiten verkregen informatie blijkt dat verzoeker in Malta is geregistreerd onder referentienummer MT22631/2008, terwijl daarnaast is gebleken dat Malta zich tegenover Zweden verantwoordelijk heeft gesteld voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker, en voorts dat de Maltese autoriteiten op 6 oktober 2011 akkoord zijn gegaan met de terugname van verzoeker, moet het ervoor worden gehouden dat verzoeker daadwerkelijk in Malta is geweest en dat de Maltese autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Dat verzoeker ontkent in Malta te zijn geweest en dat uit het Eurodac Search Result van 10 september 2011 niet blijkt van een registratie door de Maltese autoriteiten, maakt dit niet anders. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, de mogelijkheid bestaat dat een registratie in Eurodac na enige tijd wordt verwijderd, dan wel dat de geregistreerde gegevens worden afgeschermd. Gelet op het vorenstaande en daarbij in aanmerking genomen de informatie die verweerder bij het verzoek om terugname op 4 oktober 2011 aan de Maltese autoriteiten heeft verstrekt, was verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gehouden om nader onderzoek uit te voeren in Malta.
15. Op grond van hetgeen in rechtsoverweging 10 is overwogen zal de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, het beroep gegrond verklaren. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
16. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1311,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,00 en een wegingsfactor 1).
17. Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
18. Beslist wordt als volgt.
<b>Beslissing</b>
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1311,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J. van Berchum als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. F.T.H. Langeweg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2011.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover daarbij in de hoofdzaak is beslist, hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt <b>één week</b> na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.</i>
Afschriften verzonden: