ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6714

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
400433 - HA RK 11-452
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopig getuigenverhoor in belastingkwestie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben verzoekers, waaronder een natuurlijke persoon en twee vennootschappen, een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan in het kader van een geschil met de Fiscus, waarbij verzoekers stellen dat de belastingdienst opzettelijk en doelbewust hun bedrijfsvoering heeft geblokkeerd en hen onrechtmatig heeft behandeld. De rechtbank heeft op 1 december 2011 uitspraak gedaan en het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er een bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat voor verzoekers, en dat zij onvoldoende hebben aangetoond dat de Fiscus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden. De rechtbank benadrukte dat een voorlopig getuigenverhoor alleen toewijsbaar is als er sprake is van feiten die betwist zijn en die tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. De rechtbank concludeerde dat de vragen die verzoekers stelden, zoals de rechtmatigheid van de opgelegde aanslagen, ter beoordeling van de fiscale rechter staan. Verzoekers hebben niet aangetoond dat er sprake is van een oneigenlijk gebruik van bevoegdheden door de Fiscus, en daarom is het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. Tevens zijn verzoekers veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 400433 / HA RK 11-452
Beschikking van 1 december 2011
in de zaak van
1.[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2.de naamloze vennootschap
PARKER HOLDING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Echt, gemeente Echt-Susteren,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VLASFIRE HOLDING MIJ. B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Echt, gemeente Echt-Susteren,
verzoekers,
advocaat mr. A.J. Aldenhoven te Oss,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
(MINISTERIE VAN FINANCIËN),
waarvan de zetel is gevestigd te Den Haag,
verweerder,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen worden hierna ook aangeduid met '[verzoeker 1]', 'Parker NV', 'Vlasfire BV' en 'de Fiscus'.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 5 augustus 2011 ingekomen verzoekschrift;
- het op 11 november 2011 ingekomen verweerschrift met bijlagen.
1.2.De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 november 2011. Namens verzoekers is verschenen mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond. Namens de Fiscus is verschenen mevr. [A], werkzaam bij het Ministerie van Financiën, vergezeld van mr. W.I. Wisman.
2.Het verzoek
2.1.Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. Verzoekers stellen daartoe het volgende. De Fiscus heeft opzettelijk (doelbewust met een plan, althans volgens gemaakte afspraken), over een langere periode en structureel de bedrijfsvoering van [verzoeker 1] en zijn bedrijven geblokkeerd en/of gefrustreerd. De Fiscus heeft jegens verzoekers onrechtmatig gehandeld door op oneigenlijke wijze gebruik te maken van zijn bevoegdheden. De Fiscus heeft dit onder meer gedaan door:
- gedetailleerde vragen te stellen waarvan de beantwoording zeer veel energie en tijd vergde;
- rechtstreeks notarissen die voor [verzoeker 1] en zijn vennootschappen hebben gewerkt en zakenpartners die met [verzoeker 1] en zijn vennootschappen zaken hebben gedaan te benaderen;
- niet open te staan voor overleg;
- aanslagen op te leggen die sterk van de aangifte afweken en omvangrijke ambtshalve aanslagen op te leggen, waardoor te hoge aanslagen vennootschapsbelasting werden opgelegd;
- beslagen te leggen met betrekking tot de te hoge (ambtshalve) aanslagen;
- niet te reageren op bezwaarschriften;
- geen beslissing te nemen op verzoeken tot teruggave van omzetbelasting.
2.2.Verzoekers stellen door het optreden van de Fiscus enorme schade te hebben geleden.
3.Het verweer
3.1.De Fiscus concludeert dat verzoekers in hun verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, althans dat het verzoek moet worden afgewezen, met veroordeling van verzoekers in de kosten van deze procedure. De Fiscus voert daartoe aan dat het feitenrelaas dat verzoekers ten grondslag leggen aan het vermeend onrechtmatig handelen, reeds veelvuldig in belastingrechtelijke procedures ter discussie is gesteld. Verzoekers maken, gelet op de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen, misbruik van het recht om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken. Subsidiair verzetten zwaarwichtige belangen zich tegen een voorlopig getuigenverhoor en meer subsidiair is het verzoek in strijd met een goede procesorde, aldus de Fiscus.
4.De beoordeling
4.1.De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is, in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die verzoeker wil bewijzen betwist moeten zijn en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de rechtbank moeten worden afgewezen als de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde of dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Ook bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen geldt de in artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt. Voorts strekt een voorlopig getuigenverhoor ertoe de verzoeker in staat te stellen duidelijkheid te verkrijgen over bepaalde feiten waarvan hij in een eventuele procedure de bewijslast zal hebben en aldus om zijn proceskansen beter te kunnen inschatten.
4.2.De vragen met betrekking tot de hiervoor onder 2.1. weergegeven achterliggende gedragingen van de Fiscus - zoals de vragen of er te hoge (ambtshalve) aanslagen zijn opgelegd, of er ten onrechte beslagen zijn gelegd, of er ten onrechte niet is gereageerd of dat er ten onrechte geen overleg heeft plaatsgevonden - staan naar het oordeel van de rechtbank ter uitsluitende beoordeling van de fiscale rechter. Er staat derhalve een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang voor verzoekers open. De hiervoor bedoelde specifieke vragen kunnen vervolgens niet op een andere grondslag - te weten onrechtmatige daad - aan de civiele rechter worden voorgelegd en dientengevolge ook niet het onderwerp zijn van een voorlopig getuigenverhoor.
4.3.Het is echter mogelijk dat zich in het kader van bestuursrechtelijk handelen feiten hebben voorgedaan die niet ter uitsluitende beoordeling staan van de administratieve rechter, en die een onrechtmatige daad zouden kunnen opleveren. Zo zou het door verzoekers gestelde stelselmatige en doelbewuste handelen gericht tegen de bedrijven van verzoekers, bestaande in een oneigenlijk gebruik van de aan de Fiscus toekomende bevoegdheden, onrechtmatig kunnen zijn. Een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor bedoeld om het gestelde stelselmatige en doelbewuste handelen te onderzoeken zou, zo bezien, toewijsbaar kunnen zijn. Daar gaat evenwel de voorvraag aan vooraf of er in de onderscheiden fiscale kwesties die spelen of hebben gespeeld tussen verzoekers en de Fiscus sprake is geweest van een oneigenlijk gebruik door de Fiscus van haar bevoegdheden. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen staat dat in beginsel ter beoordeling van de fiscale rechter. Het is dus aan verzoekers om te stellen en te onderbouwen dat de uitkomst van de fiscale kwesties zodanig is geweest dat voor de beoordeling van dit verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te houden, tot uitgangspunt kan worden genomen dat de Fiscus een oneigenlijk gebruik maakt, althans heeft gemaakt, van haar bevoegdheden. Verzoekers stellen hiertoe dat zij stelselmatig door de belastingrechter in het gelijk zijn gesteld. De Fiscus voert daartegenover echter aan dat het gelijk van verzoekers voor een groot deel is terug te voeren op de omstandigheid dat verzoekers niet tijdig financiële gegevens hebben overgelegd, zodat er aan de hand van schattingen ambtshalve aanslagen zijn opgelegd. Dat deze ambtshalve aanslagen in een later stadium zijn gerectificeerd wil niet zeggen dat er sprake is van stelselmatig en doelbewust tegenwerken van verzoekers door de Fiscus, aldus de Fiscus.
4.4.Tegenover dit verweer van de Fiscus hebben verzoekers niet onderbouwd dat zij stelselmatig én op goede gronden door de belastingrechter in het gelijk zijn gesteld. Dat had wel op hun weg gelegen aangezien het aan hen is om hun belang bij het voorlopig getuigenverhoor te onderbouwen. Dat betekent dat verzoekers onvoldoende inzichtelijk hebben gemaakt dat de Fiscus een zodanig oneigenlijk gebruik van zijn bevoegdheden heeft gemaakt dat thans een nader onderzoek door middel van een voorlopig getuigenverhoor naar het structurele en doelbewuste karakter van dit gebruik zou moeten worden verricht. Onder deze omstandigheden hebben verzoekers geen belang bij het verzochte voorlopig getuigenverhoor. Dit betekent dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zal worden afgewezen met veroordeling van de verzoekers, als de in het ongelijk gestelde partijen, in de kosten van deze procedure.
5.De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verzoekers in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Fiscus begroot op € 560,-- aan verschotten (griffierecht) en op € 904,-- aan salaris voor de advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Th. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2011.