ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6559

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
364447 / HA ZA 10-1484
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding tegen de Staat wegens inbeslagname en vermissing van auto-onderdelen

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van de Staat der Nederlanden wegens de vermissing van onderdelen van zijn auto, die in beslag zijn genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Eiser had op 6 oktober 2006 een Audi A6 Avant gekocht en deze werd in beslag genomen in een loods waar hij deze had opgeslagen voor spuitwerkzaamheden. De rechtbank Arnhem had eerder bepaald dat bepaalde goederen aan eiser dienden te worden teruggegeven, maar de Staat heeft niet alle goederen kunnen teruggeven. Eiser stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de vermissing van de onderdelen en vordert een schadevergoeding van € 42.165,56, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank oordeelt dat de Staat niet heeft aangetoond dat de inbeslagname onrechtmatig was en dat eiser zijn eigendomsrecht op de goederen voldoende heeft aangetoond. De rechtbank laat eiser toe tot het leveren van bewijs met betrekking tot de waarde van de vermiste onderdelen en de schade aan de carrosserie van de auto. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 364447 / HA ZA 10-1484
Vonnis van 9 februari 2011
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. drs. A.M. Engelen te Boxmeer,
eiser,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, thans geheten Ministerie van Justitie en Veiligheid),
zetelende te Den Haag,
advocaat: mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag,
gedaagde.
Partijen worden verder genoemd [eiser] en de Staat.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord van 14 juli 2010 met producties;
- het tussenvonnis van 28 juli 2010;
- de beschikking van 15 september 2010 ter bepaling van een comparitiedatum;
- proces-verbaal van comparitie van 16 december 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2.Daarna is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eiser] heeft op 6 oktober 2006 in Duitsland een schadeauto gekocht van het merk Audi A6 Avant 2.7 TDI, bouwjaar 2005 (verder: de auto) voor € 15.000,-. In verband met het invoeren van de auto in Nederland is de auto getaxeerd. Volgens het rapport van het aangiftepunt BPM Arnhem van 14 februari 2007 bedroeg de waarde van de auto inclusief BPM en BTW € 21.500,-.
2.2.In het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen een derde ([A]) heeft de bovenregionale recherche een onderzoek ingesteld in een loods aan het [A-straat te plaats A]. In een door [eiser] gehuurd gedeelte van de loods bevond zich toen de carrosserie van de auto, dit in verband met spuitwerkzaamheden die [eiser] aan de auto verrichtte.
2.3.Op een groot aantal zich in de loods bevindende voorwerpen (carrosserieën van auto's en auto-onderdelen) waaronder de carrosserie van de auto en op onderdelen daarvan is ex artikel 94 Sv beslag gelegd. Voor een deel is de beslaglegging tevens gebaseerd op artikel 94a Sv.
2.4.Bij klaagschrift van 9 juli 2007 ex artikel 552a Sv heeft [eiser] de rechtbank Arnhem verzocht om teruggave van de auto en daarbij behorende (in het klaagschrift gespecificeerde) onderdelen alsmede gereedschappen die - volgens het klaagschrift - eveneens door het onder 2.3 genoemde beslag waren getroffen.
2.5.Bij beschikking van 30 mei 2008 (verder: de beschikking) heeft de rechtbank Arnhem het klaagschrift gegrond verklaard en verder, voor zover hier van belang, als volgt overwogen en beslist:
"(...)
De officier van justitie verzet zich niet tegen teruggave van een deel van de goederen. Voor wat betreft die goederen zal het klaagschrift gegrond worden verklaard.
Een aantal goederen, genummerd 12, 13, 14 en 15 zijn, aldus de officier van justitie, niet in beslag genomen. Daar kan de raadkamer dus geen beslissing op nemen.
(...)
Resteert nog de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 10, 17, en 18. De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van deze goederen aangezien het, gelet op de grote hoeveelheid in beslaggenomen (soortgelijke) goederen niet mogelijk is om vast te stellen dat de onderdelen horen bij de in beslag genomen Audi. Voorts zou klager niet aannemelijk gemaakt hebben dat die goederen zijn eigendom zijn.
De raadkamer deelt de mening van de officier van justitie niet. Gelet op het verhandelde in raadkamer is de raadkamer van oordeel dat klager ook wat deze goederen betreft in voldoende mate aangetoond heeft eigenaar daarvan te zijn. Ook in zoverre zal het beklag gegrond worden verklaard.
(...)
Gelast de teruggave aan klager van een:
Nr. 1 autocarrosserie merk Audi, type A6 met de carrosserienummer (...);
Nr. 2 motor, versnellingsbak, subframe en de aandrijfassen van bovengenoemde auto;
Nr. 3 motor regelapparaat/motormanagement systeem van bovengenoemde auto;
Nr. 11motorkap welke bij de zoeking op de carrosserie van bovengenoemde auto lag en thans daar ook op ligt;
(...)
Nrs. 5, 6, 7, 8, 9, 10, 17 en 18 te weten:
Handschoenenkastje met navigatiesysteem en cd-wisselaar, dashboard met airbagset, buitenspiegels en deurgrepen, 2 lichtmetalen velgen, voor- en achterbumper, gehele interieur van een Audi met leder beklede voorstoelen en achterbank, contactslot en schakelaars.
(...)".
2.6.Bij brief van 21 augustus 2008 heeft de Staat (Domeinen roerende zaken, verder: Domeinen) aan [eiser] verzocht om de auto, omschreven als wrak, af te halen van het depot te Veldhoven. [eiser] heeft daarop bij brief van 25 september 2008 geïnformeerd naar de teruggave van de overige in de beschikking van de rechtbank genoemde voorwerpen waarvan teruggave was gelast. Aan klager is meegedeeld dat uitvoering van de beschikking van de rechtbank werd bemoeilijkt door de grote hoeveelheid in beslaggenomen goederen. Uiteindelijk heeft [eiser] bij Domeinen op 6 mei 2009 een deel van de in de beschikking genoemde zaken opgehaald. De daarbij aanwezige controleur van Domeinen, de heer [B], heeft op het klaagschrift aangegeven of de daarin genoemde zaken al dan niet aanwezig waren. De nummering van het klaagschrift volgend die ook in de beschikking is aangehouden, gaat het daarbij om de volgende voorwerpen:
nr. 2: 1 veerpoot kwijt;
nr. 3, 5, 6, 7, 8, en 10: niet aanwezig.
Zonder toevoeging van een nummer, ontleend aan de beschikking, is door de heer [B] middels aantekening op het klaagschrift, tevens nog bevestigd dat de volgende voorwerpen niet aanwezig waren:
- contactslot met sleutels;
- schakelaars;
- stuurwiel met stang;
- gordels;
- voorfront en koelers;
- 2x klem trekbank;
- linker voorportier;
- achterlichten en koplampen.
2.7.Bij brief van 9 februari 2010 heeft Domeinen aan de advocaat van [eiser] onder meer het volgende geschreven:
"(...)
In de beschikking wordt aangegeven welke goederen eigendom van uw cliënt zijn. Het betreft hier de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 10, 17 en 18.
Wij hebben door een extern taxatiebureau expertise laten verrichten en de waarde laten vaststellen. Het expertiserapport gaat hier als bijlage bij.
Voor vergoeding komen onder verwijzing naar het rapport de volgende goederen in aanmerking.
Punt 3: Dashboard compleet incl. handschoenenkastje (zie beschikking nr. 6)
Punt 5: De lichtmetalen velgen (zie beschikking nr. 8)
Punt 6: Compleet interieur (zie beschikking nr. 10)
Punt 7 en 8: Cd-speler wisselaar Navigatiesysteem (zie beschikking nr. 5)
Punt 9 en 10: Linker en rechter buitenspiegels en 4x portiergrepen (zie beschikking nr. 7)
De nummers 17 en 18 van de beschikking worden op bijlage 7 niet aangegeven als vermissing.
Uitgaande van hiervoor genoemde punten in het rapport komen wij op een totaal bedrag van de schade inclusief btw van € 2.910,25.
De Audi (...) betrof een carrosserie en is gedeponeerd bij derden. De carrosserie is aan uw cliënt teruggegeven, zodat wij geen reden zien om hiervoor een schadevergoeding toe te kennen.
(...)".
3.Het geschil
3.1.[eiser] vordert veroordeling van de Staat bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling van € 42.165,56, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling met vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.788,- en veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
3.2.[eiser] legt aan zijn vordering - zakelijk samengevat - het volgende ten grondslag. De Staat heeft jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld doordat het overgrote deel van de zaken die de Staat aan [eiser] dient af te geven, verdwenen blijkt te zijn. [eiser] heeft zijn schade laten onderzoeken door een erkend taxateur, de heer Bolschenbroek van Bolschenbroek, Van den Boogaard & Partners (verder BBP). Deze heeft de waarde van de verdwenen onderdelen getaxeerd op € 41.844,26. [eiser] vordert vergoeding van dit bedrag alsmede van de kosten van het rapport (€ 321,30) en € 1.788,- aan buitengerechtelijke kosten.
3.3.De Staat voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Gesteld noch gebleken is dat de Staat door inbeslagneming van (onder meer) de auto gehandeld heeft in strijd met de wet of enig beginsel van ongeschreven recht zodat als uitgangspunt wordt genomen dat de inbeslagneming zelf jegens [eiser] geen onrechtmatig handelen oplevert.
4.2.De vordering van [eiser] is naar de rechtbank begrijpt uitsluitend hierop gebaseerd dat de Staat niet heeft voldaan aan de beschikking van de rechtbank Arnhem van 20 mei 2008 doordat de Staat slechts een deel van de zaken waarvan de rechtbank teruggave aan [eiser] heeft gelast, daadwerkelijk aan [eiser] heeft afgegeven. De Staat voert daartegen aan (i) dat de last berust op een beslissing ex artikel 552a Sv die slechts als ordemaatregel kan gelden, zodat het niet voldoen aan een dergelijke last niet automatisch inhoudt dat de Staat schadeplichtig is en (ii) dat [eiser] niet heeft aangetoond dat de ontbrekende zaken ook werkelijk in beslaggenomen zijn. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
4.3.Indien de Staat niet (meer) kan voldoen aan de last tot teruggave, behoeft dat nog niet zonder meer te betekenen dat degene die volgens de last recht op teruggave heeft verkregen, daardoor schade lijdt. Het geval kan zich immers voordoen dat een derde rechthebbende blijkt te zijn van de zaken waarop de last tot teruggave betrekking heeft, zodat geen schade wordt geleden, zodat de Staat door het niet opvolgen van de last niet schadeplichtig wordt. Dat die situatie zich in het onderhavige geval voordoet of van een daarmee vergelijkbare situatie sprake is, is door de Staat echter niet onderbouwd. Dat had wel op de weg van de Staat gelegen nu de officier van justitie, voor zover van zijn kant bezwaar bestond tegen afgifte, dat bezwaar heeft gebaseerd op de betwisting van het door [eiser] gepretendeerde eigendomsrecht. De rechtbank heeft daarop overwogen (zie onder 2.5) dat [eiser] "ook wat deze goederen betreft in voldoende mate aangetoond heeft eigenaar daarvan te zijn". De rechtbank heeft dus ten aanzien van alle goederen waarvan teruggave wordt gelast, geoordeeld dat [eiser] zijn eigendomsrecht voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Nu geen enkele aanwijzing voor het tegendeel is gebleken, gaat de rechtbank dan ook uit van het eigendomsrecht van [eiser] op de zaken waarop de beschikking betrekking heeft.
4.4.1. Voor zover de Staat aanvoert dat van de in de beschikking genoemde zaken niet vaststaat dat het hier door de Staat in beslaggenomen zaken betreft, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij. Zoals blijkt uit de inhoud van de beschikking (zie onder 2.5) heeft de rechtbank zich van deze vraag rekenschap gegeven daar de officier zich met dit argument heeft verzet tegen teruggave van een aantal in het klaagschrift genoemde zaken, welk verweer de rechtbank ten aanzien van die zaken ook heeft gehonoreerd. Het ligt onder deze omstandigheden op de weg van de Staat om feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit volgt dat de zaken waarvoor wel een last tot teruggave is gegeven - en die kennelijk ook volgens de officier van justitie vielen onder het beslag - door de rechtbank niettemin ten onrechte zijn aangemerkt als behorend tot de in beslag genomen zaken. Naar het oordeel van de rechtbank is de Staat daar niet in geslaagd, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.4.2.De Staat voert in dit verband aan dat uit de door [eiser] overgelegde schadecalculatie, die drie maanden voor de inbeslagneming is opgemaakt, zou volgen dat veel onderdelen ontbraken en/of beschadigd waren. Voor zover al uit de schadecalculatie enige gevolgtrekking valt te maken met betrekking tot de toestand van de auto ten tijde van de inbeslagneming, laat de Staat na enig verband te leggen tussen deze calculatie en de zaken waarop de last tot teruggave betrekking heeft. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
4.4.3.De Staat voert vervolgens aan - "bij wijze van voorbeeld"- dat op de kennisgeving van inbeslagneming alleen de bekleding behorende bij een Audi Quatro wordt vermeld zodat de met leer beklede voorstoelen en achterbank, waarvan de teruggave wordt gelast, niet zouden behoren bij de auto.
De rechtbank stelt voorop dat de zaken die ook volgens de officier van justitie voor teruggave in aanmerking kwamen (afgezien van de carrosserie van de auto) niet, althans niet alle op de kennisgeving van inbeslagneming zijn terug te vinden, zodat deze kennisgeving kennelijk onvolledig is. Het zou onjuist zijn om de gevolgen van een onvolledige administratie van de in beslaggenomen zaken op [eiser] af te wentelen. Verder heeft [eiser] ter comparitie met betrekking tot de met leer beklede stoelen (zichtbaar op de 18e foto van productie 4 bij antwoord) verklaard dat hij deze heeft aangeschaft ter vervanging van de in de auto aanwezige zwarte stoelen omdat degene die de auto van [eiser] in principe had gekocht, andere bekleding wenste. Deze verklaring is door de Staat niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken en komt de rechtbank ook overigens niet onaannemelijk voor.
4.4.4.Eveneens bij wijze van voorbeeld is door de Staat gewezen op de voor- en achterbumper die in de beschikking van de rechtbank worden genoemd, daar deze al niet volledig aanwezig waren ten tijde van de keuring van de auto op 5 februari 2007, aldus de Staat. De rechtbank gaat hier aan voorbij nu de voor- en achterbumper aan [eiser] zijn afgegeven, zoals volgt de verklaring van de heer [B] van Domeinen, blijkens diens verklaring van 6 mei 2009 aangetekend op het klaagschrift (zie onder 2.5). [eiser] heeft ter comparitie ten overvloede bevestigd dat de voor- en achterbumper niet behoren tot de ontbrekende zaken.
4.4.5.Ten slotte voert de Staat nog aan dat niet is gebleken dat in de loods om de auto allerlei onderdelen lagen die daarin dienden te worden gemonteerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 4.4.3 is overwogen met betrekking tot het voor rekening van de Staat komende risico van een onvolledige administratie van de in beslaggenomen zaken. Daar komt bij dat [eiser] ter comparitie op de door de Staat overgelegde foto's (productie 4 bij conclusie van antwoord), die een beeld geven van de situatie bij inbeslagneming, gemotiveerd heeft kunnen aangeven welke onderdelen van de auto daarop zichtbaar zijn en waarom deze bij de auto behoren. Tegenover dit door [eiser] aldus nader toegelichte standpunt is het verweer van de Staat onvoldoende onderbouwd gebleven. De rechtbank gaat daaraan dan ook voorbij.
4.5.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de Staat jegens [eiser] de verplichting rustte om de zaken genoemd in de beschikking aan [eiser] af te geven en voorts dat de Staat, voor zover hij aan deze verplichting niet heeft kunnen voldoen omdat de af te geven zaken niet meer aanwezig zijn, jegens [eiser] schadeplichtig is. Van dit uitgangspunt is de Staat overigens aanvankelijk ook zelf uitgegaan, zoals de rechtbank afleidt uit de brief van Domeinen aan de advocaat van [eiser] van 9 februari 2010 (productie 13 bij dagvaarding), waarmee het standpunt dat de Staat in dit geding inneemt, moeilijk valt te rijmen. Uitgaande van de verklaring van de heer [B] van Domeinen zoals op 6 mei 2009 is aangetekend op het klaagschrift en de daarmee overeenstemmende verklaring van [eiser] ter comparitie, betreft de schade van [eiser] de vermissing van de volgende (onder)delen van de auto, waarbij de nummering van het klaagschrift wordt gevolgd:
2:één veerpoot;
3: een motorregelapparaat, waarmee de boordcomputer wordt bedoeld;
5: handschoenenkastje met daarin ingebouwd een navigatiesysteem en een cd- wisselaar;
6:het gehele dashboard van de auto met complete airbagset;
7:de (linker- en rechter) buitenspiegels en de (vier) deurgrepen van de auto;
8:één licht metalen velg van de auto;
10:het gehele interieur van de auto inclusief de met leer beklede voorstoelen en de met leer beklede achterbank en de kunststof onderdelen.
4.6.De vordering van [eiser] strekt tot vergoeding van de waarde van vermiste zaken. De vordering van [eiser] betreft tevens, zo leidt de rechtbank onder meer af uit het gestelde onder 15 van de dagvaarding, de schade die tijdens de opslag in het depot zou zijn toegebracht aan de carrosserie (omschreven onder nummer 1 van het klaagschrift), die wel aan [eiser] is afgegeven, maar volgens [eiser] geen waarde meer had. De beschadiging van de carrosserie wordt door de Staat betwist. Zijn totale schade begroot [eiser] op
€ 41.844,- inclusief BTW op basis van een in zijn opdracht opgemaakt taxatierapport van BBP van 21 augustus 2009. De Staat heeft van zijn kant een taxatierapport overgelegd van CED Bergweg van 11 februari 2010 waarin de schade van [eiser] wordt begroot op
€ 5.510,25 (het door Domeinen aan [eiser] op basis van dit rapport aangeboden bedrag van € 2.910,10 - zie onder 2.7 - berust op een onjuiste lezing van dit rapport, rechtbank). Ter zake van de omvang van de schade van [eiser] overweegt de rechtbank het volgende.
4.7.De Staat heeft aangevoerd dat aan hem een redelijke termijn dient te worden gegund om de last tot teruggave te realiseren, welke termijn behoudens bijzondere omstandigheden op zes weken kan worden gesteld. Nu de beschikking van de rechtbank dateert van 30 mei 2008 kan de vergoedingsplicht van de Staat niet zijn ontstaan vóór medio juli 2008, aldus de Staat.
De vordering van [eiser] betreft - afgezien van de schade aan de carrosserie - vergoeding van vermiste onderdelen. Een redelijke grond voor het gunnen van een termijn voor afgifte is reeds daarom niet aan de orde. Ook overigens is daarvoor geen grond, daar niet valt in te zien dat de Staat, indien een verzoek ex artikel 552a Sv wordt ingediend, op een dergelijke termijn aanspraak zou moeten kunnen maken. Het indienen van een dergelijk verzoek biedt de Staat immers de mogelijkheid om zich in te stellen op de mogelijkheid dat het verzoek wordt toegewezen. Bovendien heeft de Staat van zijn kant de mogelijkheid om een vordering tot onttrekking in te dienen, indien hij de verplichting tot afgifte wil voorkomen. Op dat laatste - hier niet aan de orde zijnde - geval ziet het door de Staat aangehaalde arrest HR 29 januari, 1999, NJ 1999, 415.
Ook ten aanzien van de wel afgegeven carrosserie zal de rechtbank daarom - indien de gestelde schade komt vast te staan - uitgaan van 30 mei 2008 als peildatum.
4.8.Uit het door [eiser] opgemaakte rapport van BBP valt niet op te maken wat het verband is tussen de daarin opgesomde onderdelen en de onder 4.5 opgesomde onderdelen waarvoor de verplichting tot teruggave door de rechtbank wordt aangenomen. Evenmin is duidelijk of en voor welk bedrag de (gestelde) schade aan de carrosserie in de schatting is opgenomen. Voorts valt uit het rapport van BBP niet op te maken of van de aankoop van nieuwe dan wel van gebruikte onderdelen is uitgegaan. Het rapport van BBP wordt bovendien betwist door de Staat met een beroep op het door de Staat overgelegde rapport van CED Bergweg. Ook uit dit rapport wordt niet duidelijk welke peildatum ter begroting van de schade is gehanteerd terwijl de - door [eiser] gestelde - schade aan de carrosserie uitdrukkelijk buiten beschouwing is gelaten.
4.9.Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.8 zal [eiser] van de door hem gestelde schade nader bewijs dienen te leveren. Overeenkomstig zijn aanbod laat de rechtbank [eiser] toe te bewijzen:
i. wat de aanschafwaarde is per 30 mei 2008 van uitsluitend de onderdelen die zijn opgesomd onder 4.5, daarbij uitgaande van gebruikte onderdelen, voorzover het gaat om onderdelen die in gebruikte staat verkrijgbaar zijn;
ii. dat de carrosserie na inbeslagneming op 17 april 2007 en voor de afgifte op 6 mei 2009 is beschadigd alsmede de daardoor veroorzaakte waardevermindering, uitgaande van de waarde van carrosserie per 30 mei 2008.
4.10.Voor het geval [eiser] (tevens) bewijs wenst te leveren door overlegging van een nieuw, althans aangepast deskundigenrapport, wordt [eiser] in overweging gegeven om in het kader van de onder 4.9 i geformuleerde bewijsopdracht duidelijk aan te geven in welke van de categorieën genoemd onder 4.5 de onderdelen vallen waarvan vergoeding wordt gevorderd. Met betrekking tot de onder 4.9 ii geformuleerde bewijsopdracht wordt [eiser] in overweging gegeven om in het rapport ook de gestelde schade aan de carrosserie afzonderlijk te doen begroten.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.laat [eiser] toe tot het leveren van bewijs zoals omschreven onder 4.9,
5.2.bepaalt dat indien [eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dezen zullen worden gehoord in één van de zalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage door mr. G.H.I.J. Hage,
5.3.bepaalt dat de advocaat van [eiser] in dat geval binnen twee weken na heden per brief aan de griffie opgave zal doen van de namen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van alle betrokkenen voor een periode van vier maanden na heden, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.4.bepaalt dat [eiser], indien hij bewijs wil leveren door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na heden schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak worden verwezen naar een nader te bepalen rolzitting voor het nemen van een akte door de Staat,
5.5.bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en aan de wederpartij moeten toesturen,
5.6.bepaalt dat het aan de hand van de opgave(n) vastgestelde tijdstip voor het getuigenverhoor, behoudens in de gevallen genoemd in het Landelijk Rolreglement, niet zal worden gewijzigd,
5.7.beveelt partijen in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd bij het getuigenverhoor aanwezig te zijn tot het zonodig verstrekken van inlichtingen,
5.8.houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2011.