ECLI:NL:RBSGR:2011:BU6385

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 36548
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van een Iraakse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister voor Immigratie en Asiel, waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring is gesteld. Eiser, van Iraakse nationaliteit en geboren op 6 mei 1984, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de inbewaringstelling beoordeeld, waarbij de recente wijziging in de houding van de Iraakse autoriteiten, die op 14 november 2011 geen medewerking meer verleenden aan verwijdering, in overweging is genomen. De rechtbank oordeelt dat deze wijziging niet betekent dat er geen zicht meer is op verwijdering naar Irak. Verweerder heeft voldoende tijd nodig om nieuwe afspraken te maken met de Iraakse autoriteiten en er is een presentatie gepland voor eiser, wat kan leiden tot een terugkeermogelijkheid. De rechtbank benadrukt dat eiser de verplichting heeft om Nederland te verlaten en dat hij geen gehoor heeft gegeven aan deze verplichting. De inbewaringstelling is bedoeld om te bewerkstelligen dat eiser Nederland alsnog zal verlaten, en de rechtbank concludeert dat eiser actieve en volledige medewerking moet verlenen aan de verwijdering. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Roermond
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 11 / 36548
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2011 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. J.H.M. Handring),
en
de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in
artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
Bij faxbericht heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. K.P.E. van Tulden, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E.S. Clerx. Als tolk was aanwezig A.S.M. Al Hamawandi.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op 6 mei 1984 en van Iraakse nationaliteit.
2. De rechtbank dient te beoordelen of in het onderhavige geval sprake is van het ontwijken dan wel belemmeren door eiser van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingprocedure, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). De rechtbank dient bij deze beoordeling uit te gaan van de omstandigheden die in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld. Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met de toelichting die verweerder - ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins - ten aanzien van deze omstandigheden heeft gegeven en met hetgeen hieromtrent uit het bewaringsdossier van de vreemdeling valt af te leiden.
3. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4. Verweerder heeft aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen;
- wordt verdacht van het plegen van een misdrijf;
- zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
5. Ter zitting is namens eiser betwist dat hij niet zou beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats. Wat hier ook van moge zijn, de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden zijn onbestreden gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedingstukken ook voldoende dat in de onderhavige zaak sprake is van ontwijken dan wel belemmeren door eiser van de voorbereiding van de terugkeer dan wel de verwijderingprocedure, zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft zich immers niet gehouden aan zijn vertrektermijn en bij herhaling in vertrekgesprekken aangegeven niet terug te willen keren naar Irak.
6. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt verder dat op
7 november 2011 een aanvraag tot afgifte van een laissez-passer is verzonden naar de Iraakse autoriteiten. Bij deze aanvraag is tevens een kopie van eisers identiteitskaart en nationaliteitsverklaring gevoegd. Eiser zal op 10 januari 2012 worden gepresenteerd bij de Iraakse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde verklaard dat de Iraakse autoriteiten met ingang van 14 november 2011 geen medewerking meer verlenen aan verwijdering met behulp van een door verweerder opgemaakte EU-staat. Verwijdering kan thans alleen geschieden met behulp van een paspoort of een laissez-passer. Dit betekent tevens dat de reeds afgegeven toegangsakkoorden vervallen en een voor 16 november 2011 gepland staande overheidsvlucht is geannuleerd. Verweerders gemachtigde heeft aangegeven dat een laissez-passer, zoals het er nu naar uitziet, enkel zal worden verstrekt via of aan de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Naar aanleiding van deze recente ontwikkeling, zal verweerder in gesprek gaan met de Iraakse autoriteiten ten einde te proberen nieuwe afspraken te maken over verwijdering naar Irak. Een dergelijk gesprek is echter nog niet gepland, aldus verweerders gemachtigde ter zitting.
7. De rechtbank is van oordeel dat de recente wijziging in de houding van de Iraakse autoriteiten vooralsnog niet tot het oordeel kan leiden dat zicht op verwijdering naar Irak ontbreekt. Verweerder mag immers enige tijd worden gegund om een afspraak te maken met de Iraakse autoriteiten en zich te beraden over de mogelijke consequenties en vervolgstappen naar aanleiding van deze verandering in werkwijze. Daarnaast staat voor eiser een presentatie gepland, waarvan op voorhand niet kan worden gezegd dat deze geen doorgang zal vinden en niet alsnog kan leiden tot een terugkeermogelijkheid. Hierbij acht de rechtbank van belang dat op eiser een verplichting rust Nederland te verlaten. Aan deze verplichting heeft eiser geen gehoor gegeven. De inbewaringstelling strekt er toe te bewerkstelligen dat eiser Nederland alsnog zal verlaten. Dat dit door middel van verwijdering zal geschieden, laat onverlet dat van eiser mag worden verwacht dat hij daaraan actieve en volledige medewerking verleent om die verwijdering mogelijk te maken.
8. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de maatregel onrechtmatig is. Derhalve acht de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.A.J. Monnens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 november 2011.
w.g. mr. S.A.J. Monnens,
griffier w.g. mr. F.H. Machiels,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 november 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.