Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 399309 / KG ZA 11-888
Vonnis in kort geding van 12 augustus 2011
[eiser],
wonende te [woonplaats] (gemeente [X.]),
eiser,
advocaat mr. J.J.M. Boot te Steenbergen,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. V. van Dam te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Staat'.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 5 augustus 2011 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 3 april 2003 is [eiser] wegens - samengevat - het medeplegen van flessentrekkerij en verduistering veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Voorts zijn aan [eiser] verschillende schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in totaal € 29.310,46, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 361 dagen hechtenis.
1.2. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft [eiser] bij arrest van 26 juli 2005 wegens - samengevat - het medeplegen van flessentrekkerij, meermalen gepleegd en het medeplegen van poging tot oplichting veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarbij zijn aan [eiser] tevens schadevergoedingsmaatregelen opgelegd van in totaal € 39.346,62, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door in totaal 365 dagen hechtenis.
1.3. Bij arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 maart 2009 is [eiser] wegens oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en is aan hem een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van € 200,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis.
1.4. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen is overgedragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
1.5. Tussen 16 januari 2004 en 8 april 2010 zijn tussen [eiser] en het CJIB diverse (voorlopige) betalingsregelingen overeengekomen, die telkens door tijdsverloop of het niet-nakomen ervan geëindigd zijn. Uit een faxbericht van het CJIB van 8 april 2010 aan de advocaat van [eiser] blijkt dat het CJIB op dat moment bereid was een voorlopige betalingsregeling met [eiser] te treffen van € 100,-- per maand, waarbij is bepaald dat [eiser] het CJIB tijdig en volledig diende te informeren over de uitkomst van zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en waarbij is meegedeeld dat bij niet tijdige of onvolledige nakoming van de betalingsregeling alsnog tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zal worden overgegaan. [eiser] heeft het CJIB niet geïnformeerd over de status van het verzoek om schuldsanering, noch heeft hij (volledig) aan zijn betalingsverplichting voldaan.
1.6. Bij brief van 21 juni 2011 heeft de advocaat van [eiser], voor zover hier van belang, het volgende aan het CJIB meegedeeld:
"(...)
Cliënt is momenteel gedetineerd in PI [A.] te [Y.].
Cliënts gevangenisstraf loopt af in augustus a.s.
Omdat met betrekking tot de verschuldigde schadevergoedingen geen regelingen lopen, zal cliënt na afloop van de gevangenisstraf worden geconfronteerd met de vervangende hechtenis, die gekoppeld is aan de schadevergoedingsmaatregelen.
Cliënt is van oordeel, dat het niet gerechtvaardigd is, indien hij geconfronteerd wordt met de vervangende hechtenis. Hij is immers niet onwillig de hem opgelegde schadevergoedingen te betalen. Omdat hij op dit moment geen inkomen heeft, is hij echter niet in staat enige betaling te verrichten.
Indien cliënt in augustus a.s. wordt vrijgelaten, zal hij weer in staat zijn een betalingsregeling met u te treffen ter inlossing van hetgeen hij nog verschuldigd is.
Gaarne verneem ik van u, of u bereid bent daaraan mee te werken.
(...)".
1.7. Op 24 juni 2011 heeft het CJIB in een brief aan de advocaat van [eiser] - voor zover relevant - als volgt op de onder 1.6. bedoelde brief gereageerd:
"(...)
Aan uw verzoek om een betalingsregeling te treffen (...) kan ik niet voldoen, omdat bovenvermelde zaak reeds aan de inrichting waar uw cliënt momenteel verblijf is aangeboden om de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.(...)
Het feit dat een veroordeelde zich in detentie bevindt, ontslaat hem niet van zijn betalingsverplichtingen.(...)".
1.8. Uit een overzicht van het CJIB van 22 februari 2011 volgt dat op die datum uit hoofde van de bij het onder 1.1. bedoelde vonnis en het onder 1.2. bedoelde arrest opgelegde schadevergoedingsmaatregelen nog een bedrag van in totaal € 77.821,04 onbetaald is.
1.9. De vervangende hechtenis van [eiser] zal ten uitvoer worden gelegd, aansluitend aan zijn detentie in Penitentiaire Inrichting '[A.]' naar aanleiding van een hem opgelegde gevangenisstraf, die hij op 10 augustus 2011 heeft uitgezeten.
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - de Staat te bevelen om de opdracht tot executie van de vervangende hechtenis, gerelateerd aan de aan [eiser] opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, in te trekken, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2. Daartoe stelt [eiser] het volgende. Omdat [eiser] gedetineerd is geweest, heeft hij onvoldoende inkomsten gehad om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Al ten tijde van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregelen was te voorzien dat [eiser] niet in staat zou zijn de verschuldigde bedragen te voldoen. [eiser] is immers psychiatrisch patiënt en is aangewezen op een bijstandsuitkering. [eiser] heeft aangeboden om na afloop van zijn detentie opnieuw een betalingsregeling met het CJIB te treffen, maar het CJIB is daartoe niet bereid gebleken. Daarmee miskent het CJIB echter dat [eiser] er een groot belang bij heeft zijn vrijheid te herkrijgen, zodat zijn psychiatrische problematiek optimaal behandeld kan worden en dat alle partijen er (economisch) voordeel bij hebben wanneer een aan de financiële positie van [eiser] aangepaste betalingsregeling tot stand komt. Het CJIB handelt daarom in strijd met de in acht te nemen maatschappelijke zorgvuldigheid en daarmee onrechtmatig jegens [eiser].
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat onrechtmatig handelt jegens [eiser] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen en geen betalingsregeling ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen met hem te treffen.
3.3. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB onder meer belast met de executie van rechterlijke beslissingen waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding de beslissingen van het CJIB in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.4. Uit artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt dat een vonnis zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. De wijze waarop het CJIB schadevergoedingsmaatregelen ten uitvoer legt is (thans) neergelegd in de 'Aanwijzing executie' (Staatscourant 21 december 2010, 20473), hierna 'de Aanwijzing'. In bijlage 3 bij de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan hiervan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een betalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat uitzicht moet bestaan op volledige voldoening van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Uit diezelfde bijlage 3 volgt dat de termijn waarbinnen volledige betaling moet zijn gerealiseerd in beginsel 12 maanden bedraagt, doch dat deze termijn in bijzondere gevallen kan worden verlengd tot 36 maanden. In uitzonderingsgevallen, waarbij sprake is van een schrijnende situatie, kan ook van de termijn van 36 maanden worden afgeweken. In die gevallen wordt 'maatwerk toegepast in het individuele geval', zo vermeldt de Aanwijzing.
3.5. [eiser] heeft aangevoerd dat tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis onrechtmatig is, omdat hij vanwege zijn beperkte draagkracht niet in staat is geweest de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen en omdat hij - mede gelet op zijn psychische gezondheid - de gelegenheid dient te krijgen om de openstaande bedragen naar draagkracht in maandelijkse termijnen te voldoen, kennelijk ook indien dit betekent dat daarmee de door het CJIB gehanteerde termijnen ruimschoots overschreden worden. Met betrekking tot deze stellingen van [eiser] wordt als volgt overwogen.
3.6. Ingevolge het tweede lid van art. 36f Sr kan de strafrechter de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De draagkracht van de verdachte speelt bij de bepaling van de hoogte van het bedrag geen rol. In geval van oplegging van de maatregel bepaalt de rechter de vervangende hechtenis (artikel 36f, zesde lid, Wetboek van Strafrecht). Niettemin kan het gebrek aan draagkracht onder omstandigheden voor de rechter reden zijn ervan af te zien de schadevergoedingsmaatregel op te leggen (HR 19 juni 2007, NJ 2007, 359). Slechts in uitzonderlijke gevallen kan daarvan sprake zijn. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vast staat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. De rechter behoeft daarom slechts dan in het bijzonder de redenen op te geven waarom van een daaromtrent ingenomen standpunt wordt afgeweken indien dat standpunt voldoende onderbouwd dat uitzonderlijk karakter van het geval duidelijk maakt (HR 16 juni 2009, NJ 2009, 293).
3.7. De hoogte van de door de strafrechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen is in het onderhavige geval kennelijk gebaseerd op de feitelijk geleden schade, zonder dat rekening is gehouden met de beperkte draagkracht van de veroordeelde. In een geval als dit leidt de dreiging met vervangende hechtenis niet tot snellere betaling. Dat de vervangende hechtenis zo in de ogen van [eiser] verworden is tot een strafoplegging in plaats van een drukmiddel om tot betaling over te gaan, maakt de tenuitvoerlegging echter nog niet onrechtmatig. De regeling van de schadevergoedingsmaatregel, neergelegd in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, behelst dat vervangende hechtenis wordt bepaald voor het geval geen of onvolledige betaling of verhaal plaatsvindt. Hieruit volgt reeds dat deze hechtenis ten uitvoer kan worden gelegd in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat dit door de wetgever onder ogen is gezien.
3.8. Een betalingsregeling in het kader van een opgelegde schadevergoedingsmaatregel moet binnen een redelijke termijn leiden tot volledige voldoening van die schadevergoedingsmaatregel (vgl. Kamerstukken II 2007-2008, 30 143, nr. 19, pagina 2). [eiser] heeft geen passend aanbod voor een betalingsregeling gedaan. De enkele mededeling in de hiervoor onder 1.6. bedoelde brief dat [eiser] na zijn detentie weer in staat zal zijn een betalingsregeling met het CJIB te treffen, is daarvoor onvoldoende. Derhalve kan naar voorlopig oordeel in het midden blijven of [eiser], gelet op zijn psychische toestand en zijn beperkte draagkracht, moet worden aangemerkt als een schrijnend geval in de zin van de Aanwijzing, nog daargelaten dat voorshands onvoldoende is gebleken dat [eiser] tijdens de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis geen adequate zorg kan en zal worden geboden.
3.9. Gelet op het voorgaande is voorshands niet aannemelijk geworden dat de Staat onrechtmatig jegens [eiser] handelt. De vordering van [eiser] wordt dan ook afgewezen.
3.10. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht;
- verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2011.