Parketnummer: 09/900369-11
Datum uitspraak: 21 november 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein te Nieuwegein.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 augustus 2011 en 7 november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Peters en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J. Grabowsky, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Er heeft zich een benadeelde partij gesteld, te weten de heer [X]. De benadeelde partij heeft ter zitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geprobeerd heeft [X] van het leven te beroven door hem met een mes te steken, dan wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of -als laatste variant- dat verdachte op die manier geprobeerd heeft om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [X] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de buik, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 april 2011 te Delft aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekwond in de buik met darmletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de buik van die [X];
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 april 2011 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in de buik van die [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank is van oordeel dat de volgende feiten en omstandigheden op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand kunnen worden aangemerkt. Deze feiten en omstandigheden hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Op 29 april 2011 ging verdachte naar het Chinese restaurant [restaurant] in Delft om eten te halen. Verdachte had een mes bij zich, dat hij in zijn broeksband droeg. Voordat verdachte het restaurant binnenging, besloot hij om buiten nog te plassen. Het latere slachtoffer, [X] (hierna te noemen: aangever), kwam aangelopen en sprak verdachte aan op wildplassen, waarna er een woordenwisseling ontstond. Verdachte is vervolgens het Chinese restaurant binnen gegaan en aangever is achter hem aan gelopen, eveneens het restaurant in. Eenmaal binnen, heeft verdachte meermalen aan de medewerkers van het restaurant gevraagd of zij de politie voor hem konden bellen. Vervolgens ontstond er weer een confrontatie tussen beiden, waarbij het aangever was die als eerste geweld gebruikt heeft door verdachte een vuistslag op diens gezicht te geven. Verdachte pakte hierop het mes dat hij bij zich had uit zijn broeksband en daarmee heeft hij een stekende beweging gemaakt richting aangever, waarbij hij hem in zijn buik heeft geraakt. Verdachte heeft het mes vervolgens weggegooid, waarna een vechtpartij ontstond tussen verdachte en aangever. Nadat verdachte en aangever door anderen uit elkaar waren gehaald, bleek dat aangever bloedde vanuit zijn buik. In het ziekenhuis bleek dat hij een snijwond in zijn buik had als gevolg waarvan een deel van de dunne darm buiten het lichaam was getreden.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte bekend heeft aangever te hebben gestoken met een mes in de buik. Voorts heeft verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
* de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 7 november 2011, dat hij [X] met een mes in zijn buik heeft gestoken ;
* het proces-verbaal van aangifte van [X], opgemaakt d.d. 30 april 2011 door de politie Haaglanden, nr. PL 1581 2011089763-1, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL 1581 2011089763-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 29 en 30);
* het proces-verbaal van bevindingen betreffende het letsel van [X], opgemaakt op 29 april 2011 door de politie Haaglanden, nr. PL 1581 2011089763-13, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL 1581 2011089763-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 70);
* een geschrift, te weten een rapport van dr. H.G.T.Nijs, forensisch arts en werkzaam als NFI-deskundige Forensische Geneeskunde d.d. 21 juli 2011, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal nr. PL 1581 2011089763-1, (pagina 101 t/m 108).
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 29 april 2011 te Delft ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [X] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in de buik van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [X], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
4.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt. Verdachte heeft namelijk geprobeerd de confrontatie te vermijden. Hij is daarom het Chinese restaurant ingelopen en heeft de medewerkers gevraagd de politie voor hem te bellen. Op geen enkel moment was er voor verdachte de mogelijkheid om een verdere confrontatie te voorkomen.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte's lijf, waartegen hij zich diende te verdedigen.
Vast staat dat er - na een eerdere confrontatie buiten, waaraan verdachte zich heeft onttrokken door het restaurant binnen te gaan - in het restaurant een tweede confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en aangever, waarbij aangever als eerste geweld heeft gebruikt door verdachte met zijn vuist in het gezicht te slaan. Nu verdachte op die manier geslagen werd door aangever, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever tegen verdachte's lijf, waartegen hij zich mocht verdedigen.
De daaropvolgende vraag is of bij die verdediging van het eigen lijf voldaan is aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat het steken met een mes in de onderbuik van aangever de enige mogelijke oplossing was. De schermutseling vond plaats in de wachtruimte van een afhaalrestaurant waar verdachte bij de balie stond. Na de klap door aangever heeft verdachte de tijd en bewegingsvrijheid gehad om een mes uit zijn broekzak te pakken en open te klappen. Uit de verklaringen van verdachte noch uit andere bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat verdachte, zo hij al genoodzaakt was om zelf geweld te gebruiken, niet een even doeltreffend doch minder ingrijpend middel had kunnen aanwenden om zichzelf te verdedigen, waarbij kan worden gedacht aan het afweren, wegduwen of terugslaan van aangever, of het enkel dreigen met het mes. Het door verdachte aangewende geweld stond niet in een redelijke verhouding tot het voor hem te duchten gevaar. Aldus is niet voldaan aan het vereiste dat het toegepaste geweld geboden was: de eis van proportionaliteit. Daarbij komt dat de rechtbank evenmin de overtuiging heeft gekregen dat verdachte niet in plaats van een actieve verdediging een andere uitweg kan kunnen kiezen, zodat evenmin aannemelijk is dat is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een beroep toe komt op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen omdat geen sprake is van een noodweersituatie.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces kan slechts slagen wanneer de grenzen van een verdediging, die op zichzelf wel noodzakelijk was, zijn overschreden, welke overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die moet zijn veroorzaakt door de aanranding.
Verdachte heeft niet verklaard of aannemelijk gemaakt, dat bij hem sprake was van een zodanig hevige gemoedsbeweging als gevolg van de vuistslag door aangever, dat hij daardoor veel te rigoureus, met een messteek, heeft gereageerd. Ook overigens bieden de bewijsmiddelen geen steun voor de gevolgtrekking dat dit mesgebruik door verdachte het gevolg is geweest van een zodanig hevige gemoedsbeweging als hiervoor bedoeld. Het verweer faalt daarom.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Wat betreft de ernst van het feit heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Tijdens een ruzie die op straat begon en werd voortgezet in een Chinees restaurant heeft verdachte - nadat hij zelf door het latere slachtoffer in het gezicht was gestompt - zijn mes gepakt en het slachtoffer in zijn buik gestoken. De gevolgen waren zeer ernstig. Een gedeelte van de dunne darm van het slachtoffer is buiten zijn lichaam gekomen. Het slachtoffer is met spoed geopereerd omdat er sprake was van een levensbedreigende situatie waarbij de kans op infecties zeer groot was.
Uit de medische informatie en uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat de gevolgen voor het slachtoffer bijzonder ernstig zijn geweest. Na de operatie is hij opgenomen op de intensive care en heeft hij enkele dagen in het ziekenhuis moeten blijven. De wond is nog steeds gevoelig. Het slachtoffer heeft zes weken lang niet kunnen werken als zelfstandig loodgieter en heeft daarom werk moeten uitbesteden. Het slachtoffer heeft ook psychische gevolgen ondervonden van het delict.
Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte mag zich daarnaast gelukkig prijzen dat in dit geval het letsel van het slachtoffer beperkt is gebleven. Dat het slachtoffer niet nog ernstiger verwond is geraakt of is overleden, is niet aan verdachte te danken. Een dergelijk grof geweldsdelict brengt, mede gelet op het openlijke karakter - in een restaurant, ten overstaan van klanten en personeel - bij degenen die daarmee ongewild worden geconfronteerd, gevoelens van angst en van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte1, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Antilliaanse strafblad van verdachte, waaruit onder meer blijkt dat hij in 2004 op Curaçao is veroordeeld voor dood door schuld en overtreding van de vuurwapenverordening.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies2. Blijkens dit advies wordt het recidiverisico ingeschat als laag gemiddeld. De reclassering heeft geadviseerd om een nadere rapportage betreffende de psyche van verdachte te laten opmaken doch verdachte heeft niet willen meewerken aan gesprekken met de psycholoog. Hierdoor is het voor de rechtbank niet mogelijk om via een deskundigenrapportage nader inzicht te krijgen in de persoon en de beweegredenen van de verdachte.
De rechtbank weegt ten voordele van verdachte mee dat hij een nog jonge man is en dat hij spijt heeft betuigd. Verder weegt de rechtbank ten voordele van verdachte mee dat verdachte het geweld niet heeft uitgelokt en in eerste instantie juist uit de weg is gegaan. Het slachtoffer was de agressor, hij is achter verdachte aangelopen het restaurant in en hij heeft verdachte als eerste een stomp gegeven. De escalatie tot fysiek geweld kwam van het slachtoffer. Verdachte mocht zich daartegen zeker verweren, maar is hierbij veel te ver gegaan. Met name in het feit dat verdachte de confrontatie niet zelf heeft opgezocht, ziet de rechtbank aanleiding een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als hierna te melden passend en geboden is.
7. De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [X] heeft een vordering tot vergoeding van schade ingediend. Deze vordering bedraagt € 6.315,12 en bestaat uit de volgende posten:
* materiële schade:
- verlies aan arbeidsvermogen € 2.075,58;
- kosten uitbesteden werk € 1.440,54;
- daggeldvergoeding ziekenhuis € 104,00;
- eigen risico ziektekosten € 170,00;
* immateriële schade:
- schadepost € 2.525,00.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële en immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en tot dat bedrag aannemelijk is gemaakt.
Zoals reeds hierboven is overwogen, heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol die de benadeelde partij heeft gespeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van medeschuld aan de zijde van de benadeelde partij en zij zal het bedrag aan schadevergoeding om die reden matigen. De rechtbank zal, met inachtneming van het eigen aandeel van de benadeelde partij, het bedrag naar redelijkheid en billijkheid begroten en bepalen dat het gevorderde bedrag met één derde (1/3) moet worden verlaagd.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen tot een bedrag van € 4.210,08 (= € 6.315,12 x 2/3), vermeerderd met de wettelijke rente, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 29 april 2011 is ontstaan. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Het voorgaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
8. Het in beslag genomen goed
Onder verdachte is in beslag genomen: 1 mes.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen mes onttrokken zal worden aan het verkeer.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Het onder verdachte in beslag genomen mes wordt, als zijnde een voorwerp waarmee het feit is begaan, verbeurd verklaard.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [X] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [X] een bedrag van € 4.210,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening van deze vordering;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering voor het overige af;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 4.210,08, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [X];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 52 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd: 1 mes.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.Th.W. van Ravenstein, voorzitter,
mrs H.N. Pabbruwe en M.H. Rochat, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.B. Spaargaren, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2011.
1 Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 november 2011.
2 Reclasseringsadvies d.d. 29 juni 2011, opgemaakt door [medewerker reclassering]