Parketnummer: 09/900166-10
Datum uitspraak: 16 november 2011
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juni 2010, 30 augustus 2010, 29 oktober 2010 en 2 november 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, en door verdachte naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's Gravenhage waren heeft verkocht en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd en/of uitgedeeld, wetende dat die waren voor het leven en/of de gezondheid schadelijk waren, terwijl zij dat schadelijke karakter heeft verzwegen, immers heeft zij verdachte (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA (XTC) en/of 4-hydroxyboterzuur (GHB) en/of enig (andere) schadelijke stof uitgedeeld en/of verstrekt aan [X] en/of [Y] en/of één of meer (ander(e)) perso(o)n(en);
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [X] en/of [Y], ten gevolge waarvan:
- die [X] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of
- die [Y] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [Y], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [Y] zwaar lichamelijk
letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2.
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [X] en/of [Y] , in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of MDA en/of amfetamine, zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [X] en/of [Y] , in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-hydroxyboterzuur, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft geslagen en/of geduwd, althans enig geweld heeft uitgeoefend tegen het hoofd en/of lichaam van [Y], waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3. Geldigheid van de dagvaarding
3.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat de dagvaarding wat betreft de bestanddelen "en/of enig (andere) schadelijke stof" en "en/of één of meer (ander(e)) perso(o)n(en)" partieel nietig dient te worden verklaard, aangezien die termen bij verdachte onduidelijkheden scheppen ten aanzien van de vraag waartegen zij zich moet verdedigen. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de dagvaarding wat betreft al hetgeen na het woord "mishandelend" subsidiair ten laste is gelegd nietig verklaard moet worden, omdat niet duidelijk is welk verwijt de steller van de tenlastelegging verdachte met dat deel van de tenlastelegging heeft willen maken.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten voldoende duidelijk is.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De dagvaarding vormt de grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting. De daarin opgenomen tenlastelegging dient ertoe aan de verdachte en de rechtbank duidelijk te maken tegen welke beschuldigingen de verdachte zich dient te verdedigen en welke beschuldigingen de rechtbank ter terechtzitting dient te onderzoeken.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, incluis de door de raadsman genoemde bestanddelen, voldoende duidelijk omschreven. De rechtbank overweegt in dat verband dat het niet ongebruikelijk is om in een tenlastelegging niet louter de bekend zijnde onderzoeksresultaten te vermelden. Op die manier kunnen onderzoeksresultaten die na het uitbrengen van de dagvaarding bekend worden ook onder het bereik van het ten laste gelegde vallen.
Verder overweegt de rechtbank dat de raadsman niet heeft toegelicht waarin zijn bezwaar tegen de tekst die volgt na de term"mishandelend", is gelegen. De verdachte heeft er bovendien ter terechtzitting blijk van gegeven te hebben begrepen waartegen zij zich diende te verdedigen. De dagvaarding voldoet derhalve aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Om die reden verwerpt de rechtbank het verweer.
Op 22 februari 2010 hebben verbalisanten twee minderjarige meisjes op straat aangetroffen. Het ene meisje, [Y] (hierna ook: [Y]), had een blauw oog, was niet aanspreekbaar en moest per ambulance naar het ziekenhuis worden gebracht. Het andere meisje, [X] (hierna ook: [X]), werd ter plaatse onwel en moest ook per ambulance naar het ziekenhuis worden gebracht. Bij deze meisjes werd ook verdachte aangetroffen. Aan de orde is de vraag of verdachte middelen aan deze meisjes heeft verstrekt, als gevolg waarvan ze onwel zijn geworden. Indien kan worden vastgesteld dat deze meisjes onwel zijn geworden door de door verdachte verstrekte middelen, dient de vraag te worden beantwoord hoe dit gekwalificeerd moet worden. Ook is aan orde de vraag of verdachte het blauwe oog bij [Y] heeft veroorzaakt.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte verdovende middelen ('speedbommetjes') aan [X] en [Y] heeft gegeven. Volgens de officier van justitie kan dat gekwalificeerd worden als het uitdelen van waren, wetende dat die waren schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid, zonder het schadelijke karakter van die waren te vermelden. Hij acht dan ook het onder 1 primair ten laste gelegde - overtreding van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht -wettig en overtuigend bewezen. Ook acht hij bewezen dat verdachte op genoemde datum opzettelijk amfetamine aan [X] en [Y] heeft verstrekt, zoals onder feit 2 is ten laste gelegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Voor het geval de rechtbank feit 1 primair niet bewezen acht, is de officier van justitie van oordeel dat de rechtbank verdachte moet vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan verklaren dat verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is geweest die drugs aan [X] en [Y] heeft verstrekt, aangezien verdachte dat heeft ontkend en alleen [X] en [Y] op enig moment hebben verklaard dat zij bolletjes met drugs van verdachte hebben gekregen. Die verklaringen mogen echter niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat deze verklaringen niet met elkaar overeenkomen en onbetrouwbaar zijn. Er zijn alternatieve scenario's denkbaar hoe [X] en [Y] onder invloed van drugs zijn geraakt en die scenario's zijn onvoldoende onderzocht. Zo zijn er in het dossier aanwijzingen te vinden dat [X] en [Y] onder invloed van een zogenoemde loverboy stonden die hen mogelijk drugs heeft toegediend. Voorts zijn bij hen op de avond voor het incident twee jongens op bezoek geweest die hen mogelijk drugs hebben gegeven, die zij de volgende ochtend - al dan niet in de woning van verdachte - hebben gebruikt.
Mocht de rechtbank toch wettig en overtuigend bewezen achten dat verdachte bolletjes drugs aan [X] en [Y] heeft verstrekt, dan heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op de hoogte was van de schadelijke inhoud van die bolletjes. Voorts blijkt niet dat de medische verschijnselen bij [X] en [Y] het directe gevolg waren van het nemen van de bolletjes drugs. Evenmin kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van het later bij [X] en [Y] geconstateerde letsel.
Ook voor de feiten 3 en 4 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat niet blijkt dat [X] en [Y] op 22 februari 2010 onder invloed van het verdovende middel GHB verkeerden en ten aanzien van feit 4 heeft hij betoogd dat in het dossier geen enkel bewijsmiddel aanwezig is.
4.4 Het oordeel van de rechtbank1
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 22 februari 2010, omstreeks 15:30 uur, is de politie naar aanleiding van een melding naar de Laan van Meerdervoort te Den Haag gegaan, alwaar een meisje onwel zou zijn geworden. Ter plaatse gekomen bleek het meisje - [Y] - niet meer aanspreekbaar. Zij werd per ambulance vervoerd naar het Westeinde Ziekenhuis te Den Haag. Een vriendin van [Y], [X], was eveneens ter plaatse aanwezig. Zij was enorm aan het trillen en had verwijde pupillen. Omdat zij steeds meer begon te trillen en steeds trager en slechter reageerde, is zij met een tweede ambulance naar het Westeinde Ziekenhuis vervoerd. Ook verdachte was ter plaatse aanwezig. Zij stond met tranen in haar ogen en had eveneens verwijde pupillen.2
In het Westeinde Ziekenhuis werd geconstateerd dat [X] zeer onrustig, verward en angstig was. Er was sprake van zeer wijde pupillen, verhoogde hartfrequentie en hyperventilatie. Voornoemde verschijnselen passen bij intoxicatie. Blijkens toxicologisch onderzoek waren voornoemde verschijnselen het gevolg van een intoxicatie met cannabis en amfetaminen.3
[Y] was bij aankomst in het Westeinde Ziekenhuis comateus. Er was sprake van een zeer snelle hartslag, hoge bloeddruk en verhoogde spierspanning gevolgd door ernstig spierverval.4 Er was sprake van acuut leverfalen en ernstige insufficiëntie van de nieren ('multiorgaanfalen'). Blijkens toxicologisch onderzoek was dit het gevolg van een mengintoxicatie van amfetaminen, XTC en cannabis. Alle ziekteverschijnselen konden geheel worden toegeschreven aan een amfetamine-intoxicatie. De behandeling van [Y] heeft ongeveer tien en een halve week in beslag genomen. Zij heeft daarvan 30 dagen op de intensive care gelegen. Tot tien dagen na opname werd de kans dat zij zou overlijden reëel geacht. Zij heeft ongeveer twaalf dagen op de "high-urgency"-lijst voor een levertransplantatie gestaan. Op 6 mei 2010 is zij uiteindelijk uit het ziekenhuis ontslagen.5
Het NFI heeft toxicologisch onderzoek verricht op de bloedserummonsters die op 22 februari 2010 van [X] en [Y] zijn afgenomen. In het bloedserummonster van [Y] is een concentratie van 0,63 milligram amfetamine per liter bloed aangetroffen.
In het bloedserummonster van [Y] is een concentratie van 0,82 milligram amfetamine per liter bloed aangetroffen.6 Bij concentraties amfetamine in serum boven 0,2 milligram per liter bloed kunnen toxische verschijnselen - tremoren, hartritmestoornissen, acuut lever- en nierfalen - optreden.7 Bij inname van amfetamine via de mond treden de effecten binnen 1 tot 3 uur op.8
[Moeder 1], de moeder van [Y], heeft verklaard dat [Y] aan haar heeft verteld dat [X] en zij in de woning van verdachte een balletje met speed hadden gekregen. Dat balletje had [Y] vervolgens ingenomen.9
[Moeder 2], de moeder van [X], heeft verklaard dat [X] aan haar heeft verteld dat verdachte van poeder in een vloeitje drie balletjes had gedraaid en dat verdachte aan haar en [Y] een balletje had gegeven.10
[X] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 22 februari 2010 samen met [Y] naar de woning van verdachte aan de [adres] is gegaan om op de zusjes van verdachte te passen. In de woning waren verdachte en haar drie zusjes aanwezig. Zij is samen met [Y] en verdachte in de woonkamer gaan zitten. Op een gegeven moment zag zij dat verdachte balletjes aan het draaien was. Nadat verdachte de balletjes had gedraaid, gaf ze er eentje aan [Y] en eentje aan haar. Verdachte zei dat het leuk was, dat het geen kwaad kon, dat er speed in zat en dat dat ook in ADHD-pillen zit.11 [X] en [Y] hebben het balletje tegelijkertijd ingenomen.12 Verdachte wilde vervolgens naar haar andere woning aan de [adres 2] gaan, omdat ze haar pinpas nodig had. [X] bood verdachte toen aan om haar spullen op te halen. [Y] is met verdachte in de woning gebleven. [X] is met de zusjes van verdachte naar de woning aan de [adres 2] gegaan.13
[X] heeft verklaard dat zij vanaf dit moment hele stukken kwijt is. Zij kan zich herinneren dat zij met de tram met de zusjes van verdachte naar de [adres 2] is gegaan. Op het moment dat ze in de tram zat, voelde ze dat er iets met haar lichaam gebeurde. Dat was ongeveer 20 minuten tot een half uur na het slikken van het bolletje. Ze was onrustig, zat met haar handen te wrijven en keek de hele tijd om zich heen. Haar lichaam bewoog zich heel erg heen en weer. [X] kan zich nog herinneren dat ze in de woning aan de [adres 2] was toen verdachte op een gegeven moment belde met de vraag of zij naar haar toekwam. Omdat zij zich niet goed voelde, vroeg [X] aan verdachte of verdachte naar haar kon toekomen. Dit was rond 14.13 uur. Vervolgens belde verdachte haar weer en zei verdachte huilend dat [Y] op de grond lag. Dit was rond 15.31 uur. [X] is toen naar de tramhalte gelopen waar [Y] zou liggen, maar zij is helemaal kwijt hoe zij daar is gekomen.14 Ze herinnert zich nog dat zij [Y] op de grond zag liggen. Zij voelde toen dat het met haar zelf ook helemaal niet goed ging. Uiteindelijk is zij net als [Y] met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.15
[Y] heeft verklaard dat zij op 22 februari 2010 in de ochtend met [X] naar de woning van verdachte aan de [adres] is gegaan.16 Zij waren daar naartoe gegaan om op de zusjes van verdachte te passen.17 Toen zij bij de woning aankwamen, deed verdachte de deur open en zijn zij in de woonkamer gaan zitten. Verdachte gaf hun een vloeitje waarin speed zat. Ze zag dat [X] eerst het vloeitje in haar mond deed. Vervolgens deed zij dat zelf ook. Op een gegeven moment is [X] met de zusjes van verdachte naar de [adres 2] gegaan. [Y] is bij verdachte op de [adres] gebleven.18 Ze kan zich verder nog herinneren dat zij in een tram heeft gezeten en dat zij bij de uitgang van de tram met haar voorhoofd tegen een paal is terechtgekomen. Verder kan zij zich niets herinneren.19
Verdachte heeft bevestigd dat [X] en [Y] in de ochtend van 22 februari 2010 bij haar thuis waren. Zij heeft daarnaast bevestigd dat [X] op een gegeven moment met haar zusjes naar haar woning op de [adres 2] is toegegaan om spullen voor haar op te halen en dat [Y] bij haar is gebleven. Op een gegeven moment is zij samen met [Y] naar de tram gelopen, alwaar [Y] op de grond is gevallen. Verdachte heeft toen naar [X] gebeld.20
Conclusies van de rechtbank
Heeft verdachte aan [X] en [Y] verdovende middelen verstrekt?
Uit bovenstaande bewijsmiddelen - in het bijzonder de verklaringen van [X] en [Y] - leidt de rechtbank af dat verdachte op 22 februari 2010 amfetaminen ('speedbommetjes') aan [X] en [Y] heeft verstrekt, dat [X] en [Y] deze verdovende middelen in de woning van verdachte hebben ingenomen en dat zij als gevolg daarvan korte tijd later (min of meer tegelijkertijd) onwel zijn geworden en per ambulance naar het ziekenhuis moesten worden gebracht. Voorts blijkt uit het verrichte toxicologische onderzoek dat er bij [X] en [Y] sprake was van een intoxicatie van nagenoeg dezelfde verdovende middelen. Nu bij inname van amfetamine via de mond de effecten binnen 1 tot 3 uur optreden, past het moment dat [X] en [Y] onwel zijn geworden, in het scenario dat zij in de woning van verdachte verdovende middelen hebben ingenomen. Nu geen andere scenario's aannemelijk zijn geworden, waarover hieronder meer, gaat de rechtbank op grond van bovenstaande bewijsmiddelen ervan uit dat verdachte op 22 februari 2010 amfetamine (speed) aan [Y] en [X] heeft verstrekt.
Was de ingetreden intoxicatie daarvan het rechtstreekse gevolg?
De rechtbank gaat er op grond van de hierboven opgenomen resultaten van het toxicologische onderzoek bovendien van uit dat de ziekteverschijnselen bij [Y] - acuut lever- en nierfalen - het rechtstreekse gevolg zijn geweest van een amfetamine-intoxicatie die is veroorzaakt door het speedbommetje dat verdachte heeft verstrekt.
Zijn de verklaringen van [X] en [Y] betrouwbaar of is er een alternatief scenario aannemelijk geworden?
De rechtbank stelt met de raadsman vast dat [X] en [Y] op onderdelen tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, maar nu hun verklaringen in de kern - namelijk daar waar zij stellen dat zij speed van verdachte hebben gekregen - overeenkomen, zij dat bovendien onafhankelijk van elkaar in een zeer vroeg stadium tegen hun moeders hebben gezegd en zij de verklaringen op dat punt in de verhoren bij de rechter-commissaris hebben bevestigd (en aldus consequent en consistent hebben verklaard), acht de rechtbank de verklaringen van [X] en [Y] zoals hiervoor weergegeven voldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te dienen.
Reeds hierom acht de rechtbank alternatieve scenario's, inhoudende dat [X] en [Y] van een ander of anderen dan verdachte drugs hebben gekregen, onaannemelijk. Bovendien zijn er geen aanwijzingen in het dossier aanwezig die de conclusie kunnen dragen dat er sprake zou kunnen zijn geweest van één van de door de raadsman opgeworpen alternatieve scenario's.
Ook verwerpt de rechtbank het betoog van de raadsman dat de door hem opgeworpen scenario's onvoldoende zijn onderzocht. Uit het dossier blijkt dat er ook onderzoek is gedaan naar de vraag waar [X] en [Y] zijn geweest voordat zij in de woning van verdachte waren. Bovendien heeft de rechtbank, naar aanleiding van de door de verdediging opgeworpen mogelijkheid van alternatieve scenario's, meerdere onderzoekswensen van de verdediging toegewezen. Het nadere onderzoek dat naar aanleiding daarvan heeft plaatsgevonden, heeft echter niet één van de door de verdediging geschetste alternatieve scenario's aannemelijk doen worden.
De kwalificatie van het gebeurde
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het gebeurde gekwalificeerd kan worden als een overtreding van artikel 174 van het Wetboek van Strafrecht, te weten het uitdelen van waren door een persoon die weet dat deze waren schadelijk zijn voor het leven of de gezondheid, en die dat schadelijke karakter verzwijgt.
De rechtbank komt na bestudering van de wetsgeschiedenis en (schaarse) jurisprudentie over dit onderwerp tot de conclusie dat dit niet het geval is. Zij acht daartoe allereerst redengevend de omstandigheid dat de wetgever - zo blijkt uit de wetsgeschiedenis - met de genoemde bepaling heeft beoogd de menselijke gezondheid te beschermen tegen malafide handelaren die gevaarlijke waren op de markt brengen. In dit geval gaat het echter om een geval waarin twee minderjarigen samen met verdachte, in de beslotenheid van de woning van verdachte, elk één van in totaal drie door verdachte gemaakte speedbommetjes hebben ingenomen. Van het 'op de markt' brengen van 'waren' - een begrip waarmee naar normaal spraakgebruik 'handelswaren' worden bedoeld - door een 'handelaar' is dan ook geen sprake.
Daarnaast acht de rechtbank voor haar oordeel redengevend het feit dat niet is komen vast te staan dat verdachte wetenschap droeg van het feit dat de speedbommetjes die zij had gemaakt en verstrekt (zo) schadelijk waren voor het leven of de gezondheid. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat zij wist dat amfetamine een stof is die schadelijk is voor de gezondheid maar een dergelijke algemene uitlating over de schadelijkheid van een stof is onvoldoende om te komen tot de voor een bewezenverklaring van dit artikel vereiste 'positieve wetenschap' dat de in dit geval verstrekte stof een (acuut) gevaar voor de gezondheid of voor het leven konden opleveren. Dat verdachte van het schadelijke karakter van de door haar gemaakte speedbommetjes wetenschap droeg, acht de rechtbank eens te meer niet aannemelijk, nu ook verdachte zelf een bommetje ingenomen heeft. Ook aan het bestanddeel 'wetende dat' is daarom niet voldaan. Dit betekent dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank vervolgens van oordeel dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit evenmin bewezen kan worden. Zij zal verdachte daarvan vrijspreken.
Wel acht de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde - zwaar lichamelijk letsel door schuld - bewezen. Zij overweegt daartoe dat verdachte, door aan een zeventienjarig meisje dat niet veel ervaring had met het gebruik van harddrugs, een zelfgemaakt 'speedbommetje' te verstrekken waarvan haar het gewicht en de precieze samenstelling niet bekend was, welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen. De rechtbank weegt bij dit oordeel mee de omstandigheid dat verdachte - die door haar leeftijd en haar ervaring in het gebruik van drugs al een zeker overwicht had - [Y] verder heeft aangemoedigd door te zeggen 'dat het leuk was', 'dat het geen kwaad kon' en dat de werkzame stof dezelfde was als die in ADHD-pillen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte schuld heeft gehad aan het zwaar lichamelijk letsel van [Y] en dat die schuld heeft bestaan in roekeloosheid.
Het voorgaande brengt met zich, dat ook het onder 2 ten laste gelegde - voor zover verdachte daar het verstrekken van amfetamine aan [X] en [Y] wordt verweten - wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank acht, gezien de uitkomsten van het toxicologische onderzoek, niet bewezen dat verdachte ook MDMA, MDA en/of
4-hydroxyboterzuur (GHB) aan [X] en [Y] heeft verstrekt. Van die onderdelen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, alsmede van het gehele feit 3 zal de rechtbank verdachte daarom vrijspreken.
Gelijk het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, zal de rechtbank verdachte voorts van het onder 4 ten laste gelegde feit vrijspreken, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
zij op 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine (speed) heeft verstrekt aan [Y], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [Y] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en leverfalen) heeft bekomen;
ten aanzien van feit 2 impliciet primair:
zij op 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk heeft verstrekt aan [X] en [Y] een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 113 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, in dit geval GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en het volgen van een (ambulante) behandeling bij de forensische polikliniek van Palier, en voorts tot een werkstraf voor de tijd van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om, mocht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen achten dat verdachte (één van) de ten laste gelegde feiten heeft begaan, verdachte ten hoogste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die in duur gelijk is aan het aantal dagen dat zij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij, indien dat nodig wordt geacht, een voorwaardelijke straf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Hierbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het is aan verdachte haar schuld te wijten dat [Y] op 22 februari 2010 zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Verdachte heeft op die datum roekeloos aan het destijds zeventienjarige slachtoffer een zelfgemaakt 'speedbommetje' verstrekt, waarvan haar het gewicht en de precieze samenstelling niet bekend was. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer een amfetamine-intoxicatie opgelopen, waardoor sprake was van acuut nier- en leverfalen. Het slachtoffer heeft meer dan tien weken in het ziekenhuis gelegen, waarvan een maand op de intensive care. De eerste tien dagen na opname in het ziekenhuis werd de kans dat zij zou overlijden reëel geacht. Verdachte heeft door haar handelen de lichamelijke gezondheid en integriteit van het slachtoffer ernstig aangetast. Blijkens haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft het slachtoffer bovendien psychische- en lichamelijke klachten aan het gebeurde overgehouden. Zij hield heel erg van zingen, maar doordat zij langdurig in het ziekenhuis aan de beademing heeft gelegen, is haar stem aangetast. Daarnaast is zij veel angstiger geworden dan voorheen. De rechtbank neemt verdachte dit alles zeer kwalijk. Voorts heeft verdachte op diezelfde datum niet alleen aan [Y], maar ook aan [X] amfetamine verstrekt. Verdachte heeft geheel geen oog gehad voor de gevolgen die daardoor bij deze minderjarige meisjes hadden kunnen intreden. Ook dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport d.d. 27 mei 2010 betreffende verdachte, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker, en mede ondertekend door [leidinggevende], leidinggevende. Hieruit blijkt dat verdachte een zeer kwetsbare jonge vrouw is met problemen op verschillende leefgebieden. De kans op recidive wordt om die reden hoog geschat. Uit het oogpunt van zorg en ter vermindering van de kans op recidive, adviseert de reclassering verdachte, mocht zij worden veroordeeld, verplicht reclasseringscontact op te leggen, waaronder een meldingsgebod en de plicht om zich, indien de reclassering dit nodig acht, te laten behandelen bij de forensische polikliniek van Palier.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gezien de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit enerzijds om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten en anderzijds om daaraan na te melden bijzondere voorwaarde te verbinden.
In het tijdsverloop tussen de aanhouding van verdachte en de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak ziet de rechtbank - met de officier van justitie - aanleiding niet een straf op te leggen die een hernieuwde onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. In de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde komt tot een aanmerkelijk lichtere kwalificatie dan de officier van justitie, ziet zij ten slotte aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de strafeis, in die zin dat zij een lagere vrijheidsstraf zal opleggen dan gevorderd en bovendien zal afzien van het opleggen van de gevorderde onvoorwaardelijke taakstraf.
8. De in beslag genomen goederen
8.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage I aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan verdachte en dat het onder 2 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan [Y].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 genummerde voorwerp moet worden teruggegeven aan verdachte en dat het onder 2 genummerde voorwerp moet worden teruggegeven aan [Y].
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp en de teruggave aan [Y] gelasten van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 308 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 meer subsidiair en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;
ten aanzien van feit 2 impliciet primair:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 300 (driehonderd) DAGEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 50 (vijftig) DAGEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, in dit geval GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en het volgen van een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van Palier;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een camera;
gelast de teruggave aan [Y] van het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten: een jas;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Timmermans, voorzitter,
mr. J.T.W. van Ravenstein en mr. S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer PL1524 2010039000-1, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen, doorgenummerd p. 1-273.
2 PV van bevindingen, p. 25 en PV van bevindingen, p. 29.
3 NFI-rapport, inhoudende de beoordeling van het medische dossier van M.R. [X] d.d. 9 juli 2010, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG-NFI, zaaknummer 2010.03.31.011 en geneeskundige verklaring betreffende [X], p. 124.
4 Geneeskundige verklaring betreffende [Y], p. 121.
5 NFI-rapport, inhoudende de beoordeling van het medische dossier van [Y] d.d. 14 oktober 2010, opgesteld door D. Botter, forensisch arts KNMG, zaaknummer 2010.03.31.011.
6 NFI rapport genaamd "Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [Y] en [X]" d.d. 29 september 2010, opgesteld door [apotheker], apotheker, zaaknummer 2010.03.31.011, en PV van relaas, p. 6, onder het kopje "Contact laboratorium".
7 NFI rapport genaamd "Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [Y] en [X]" d.d. 29 september 2010, opgesteld door [apotheker], apotheker, zaaknummer 2010.03.31.011.
8 NFI rapport genaamd "Aanvullende vraagstelling toxicologie [Y] en [X]" d.d. 19 juli 2011, opgesteld door [apotheker], apotheker, zaaknummer 2010.03.31.011.
9 PV van bevindingen, p. 41.
10 PV van verhoor getuige [moeder X], p. 52, en verhoor van getuige [moeder X] bij de rechter-commissaris, onder punt 7.
11 PV van verhoor getuige [X], p. 54-55.
12 PV van verhoor getuige [X], p. 89.
13 PV van verhoor getuige [X], p. 55.
14 PV van verhoor getuige [X], p. 90.
15 PV van verhoor getuige [X], p. 55.
16 PV van verhoor getuige [Y], p. 226.
17 PV van verhoor getuige [Y] bij de rechter-commissaris d.d. 22 oktober 2010, onder punt 7.
18 PV van verhoor getuige [Y], p. 226-227.
19 PV van verhoor getuige [Y] bij de rechter-commissaris d.d. 22 oktober 2010, onder punt 7.
20 PV van bevindingen, p. 105-106.