ECLI:NL:RBSGR:2011:BU4673

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
367959 - FA RK 10-4395
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatiebepalingen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man en de vrouw, die op [huwelijksdatum] te [plaats huwelijk] zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen, waarbij de man verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder alimentatie en de verdeling van de zorg voor de minderjarige kinderen. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man en heeft zelf ook verzoeken ingediend, waaronder kinderalimentatie en partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is bestreden en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.885,- netto per maand, rekening houdend met haar eigen inkomsten en de draagkracht van de man. De man is veroordeeld tot het betalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 148,- bruto per maand, en de kinderalimentatie is vastgesteld op € 339,- per maand per kind. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man tot vergoeding van kosten en vergoedingsrechten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
6x
Rekestnummers: FA RK 10-4395 (scheiding) en FA RK 10-9028 (verdeling)
Zaaknummers : 367959 (scheiding) en 380039 (verdeling)
Datum beschikking: 1 november 2011
Scheiding
Beschikking op het op 2 juni 2010 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. M.J.J.A. Ooms te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- het verweer tegen het zelfstandig verzoek, alsmede een aanvullend verzoekschrift;
- het verweer tegen het aanvullend verzoek;
- de brief met bijlagen d.d. 22 september 2011 van de zijde van de man;
- de brief met bijlagen d.d. 22 september 2011 van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige 1], heeft schriftelijk zijn mening kenbaar gemaakt
Op 4 oktober 2011 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen vergezeld van hun advocaat.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
I. opneming in de beschikking van de door partijen in het ouderschapsplan vastgelegde afspraken, behoudens artikel 3.3, en met aantekening onder artikel 1.4 dat indien een verjaardag van een minderjarige valt in het weekend dat zij bij de man verblijven, deze verjaardag bij de man wordt gevierd;
II. veroordeling van de vrouw, in verband met de afrekening en afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden, om binnen één maand nadat de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand is ingeschreven aan de man te betalen de somma € 133.973,97, te vermeerderen met de wettelijke rente over het aan de man verschuldigde vanaf de eerste dag dat de betalingstermijn is verstreken tot aan de dag waarop betaling geheel heeft plaatsgevonden;
III. bepaling dat de levensverzekering (Spaarzeker Verzekering) bij de Rabobank met polisnummer [nummer polis], op naam van de vrouw, wordt toegescheiden aan de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw heeft - onder referte voor het overige - verweer gevoerd de verzoeken onder I tot en met III. Zij heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
Tevens heeft de vrouw zelfstandig verzocht om:
IV. vaststelling van kinderalimentatie van € 497,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
V. vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 2.100,- netto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
VI. opneming in de beschikking van de door partijen in het ouderschapsplan vastgelegde afspraken, behoudens artikel 3, en met aantekening onder artikel 1.4 dat indien een verjaardag van een minderjarige valt in het weekend dat zij bij de man verblijven, deze verjaardag bij de man wordt gevierd;
zulks kosten rechtens.
De man voert - onder referte voor het overige - verweer tegen de verzochte kinder- en partneralimentatie. Hij heeft verzocht om de verzoeken af te wijzen voor zover het een bedrag van respectievelijk € 273,33 per maand per kind en € 644,- per maand te boven gaat.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- De minderjarigen verblijven thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap. In de op [datum akte] opgestelde akte van huwelijkse voorwaarden is - voor zover van belang - opgenomen:
Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd.
Artikel 3.
De echtgenoten zijn, voorzover niet anders bepaald, verplicht aan elkaar te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot, ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking.
Artikel 5.
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding der echtgenoten daaronder begrepen de kosten der verzorging en opvoeding van de kinderen die uit het huwelijk van de echtgenoten mochten worden geboren, die door hen mochten worden geadopteerd of die met beider toestemming in het gezin mochten worden opgenomen, komen voorzover niet ten laste van derden, ten laste van de man; de vrouw zal daarin zoveel bijdragen als zijzelve zal goedvinden.
[...]
Artikel 6.
Het recht om verrekening te vorderen van ingevolge het vorige artikel te veel of te weinig betaalde bijdragen vervalt na verloop van het jaar, volgende op dat, waarop deze verrekening betrekking heeft, dan wel voorwat de belasting betreft waarin de betreffende aanslag definitief geworden is.
Artikel 7.
Premies van levensverzekeringen, ongevallenverzekeringen of andere verzekeringen door de ene echtgenoot ten behoeve van de andere echtgenoot, van zichzelf of ten behoeve van derden gesloten, blijven ten laste van degene, die de verzekering heeft gesloten.
Beoordeling
Echtscheiding
Er is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd. Uit dit ouderschapsplan blijkt dat partijen een beslissing over de kinderalimentatie ter beoordeling van de rechtbank laten. Gebleken is dat partijen op voornoemd punt dusdanig uiteenlopende standpunten hebben dat overeenstemming hierover niet mogelijk is gebleken. De rechtbank zal de man met toepassing van het bepaalde in artikel 815, zesde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in zijn verzoek ontvangen en het echtscheidingsverzoek inhoudelijk beoordelen
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
Opname ouderschapsplan
Op grond van artikel 819 Rv kan de rechter op verzoek van de echtgenoten of van een van hen de getroffen onderlinge regelingen geheel of gedeeltelijk in de beschikking opnemen.
Het opnemen van het door beide partijen ondertekende ouderschapsplan kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen. In aanvulling op dit ouderschapsplan zal de rechtbank in het hierna volgende een beslissing nemen over de kinderalimentatie
Alimentatie
Behoefte minderjarigen
In geschil is de hoogte van het netto gezinsinkomen ten tijde van het uiteengaan van partijen in juni 2009. De vrouw heeft gesteld dat dit inkomen € 5.000,- netto per maand bedroeg. De man heeft dit betwist, stellende dat het gezinsinkomen € 3.000,- netto per maand bedroeg.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat er maandelijks vanuit de VOF van de man € 3.000,- op de gezamenlijke rekening van partijen werd gestort ter bestrijding van de kosten van de huishouding. Ter terechtzitting is gebleken dat de premie zorgverzekering, het privé gebruik van de auto, alsmede andere incidentele uitgaven, - die de vrouw onweersproken op € 500,- per maand heeft geschat - aan dit inkomen werd toegevoegd. Het voorgaande vindt bevestiging in de overgelegde jaarstukken 2006 tot en met 2010. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het netto gezinsinkomen vast op
€ 3.500,-- per maand. De stelling van de vrouw, dat de man maandelijks een bedrag van
€ 5.000,-- vanuit de VOF had kunnen storten op de gezamenlijke rekening van partijen, maakt dit niet anders, nu de behoefte van de minderjarigen wordt gebaseerd op de daadwerkelijke welstand van partijen gedurende het huwelijk.
Gezien voornoemd netto gezinsinkomen bepaalt de rechtbank het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de minderjarigen op € 1.017,- per maand, zijnde € 339,- per maand per kind. Daarbij is uitgegaan van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen bij het Tremarapport van 2009, waarbij rekening is gehouden met de toenmalige gezinssituatie, te weten drie kinderen van 11, 9 en 7 jaar en derhalve tien kinderbijslagpunten. Dit eigen aandeel is vervolgens geïndexeerd naar heden. Het eigen aandeel van € 1.017,- per maand dient naar rato van de huidige draagkracht van ieder der partijen te worden verdeeld.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de vrouw onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de minderjarigen, komen deze geheel voor rekening van de man. De rechtbank zal in het hiernavolgende - na bespreking van de behoefte van de vrouw -de draagkracht van de man bepalen.
Behoefte vrouw
De vrouw heeft haar behoefte zowel op basis van de zogenoemde Hofnorm als door middel van een behoefteberekening berekend. Voor het bepalen van de omvang van de behoefte neemt de rechtbank de door de vrouw overgelegde behoefteberekening tot uitgangspunt, nu deze het meest reële beeld van haar behoefte geeft.
De vrouw stelt dat haar totale behoefte € 3.293,50 netto per maand bedraagt en dat zij momenteel zelf in een bedrag van € 585,- netto per maand kan voorzien, zodat haar behoefte aan een bijdrage van de man € 2.705,50 netto per maand bedraagt.
De man heeft de behoefteberekening op enkele punten bestreden, hetgeen in het navolgende zal worden besproken.
Hoewel de man heeft gesteld dat niet het gehele opgevoerde hypotheekbedrag in aanmerking genomen dient te worden nu de vrouw aanspraak kan maken op de hypotheekrenteaftrek, zal de rechtbank volledig rekening houden met deze last. Immers, gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw komt zij niet in aanmerking voor deze fiscale aftrek.
De rechtbank houdt geen rekening met het door de vrouw opgevoerde abonnement Donald Duck (€ 8,65 per maand), nu deze kosten niet vallen onder de behoefte van de vrouw.
De rechtbank is - anders dan de man - van oordeel dat de door de vrouw opgevoerde posten kapper en kleding van respectievelijk € 30,- en € 100,- per maand alleszins redelijk zijn en een reële weergave vormen van haar (individuele) behoefte. Voorts is de rechtbank met de man van oordeel dat de overige kosten (boodschappen, telefoonkosten, vakantie, woonlasten en dergelijke) gematigd dienen te worden nu deze deels betrekking hebben op de minderjarigen. De rechtbank acht het redelijk deze kosten met een bedrag van € 400,- per maand te corrigeren.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank de behoefte van de vrouw vast op € 2.885,- netto per maand. Hierop strekken de eigen inkomsten van de vrouw in mindering.
Blijkens de door de vrouw overgelegde salarisspecificaties over april en juni 2011 genereert zij een inkomen van € 639,15 bruto per maand, hetgeen rekening houdend met het vakantiegeld en de werkgeversbijdrage Zorgverzekeringswet neerkomt op een inkomen van € 735,- bruto per maand
Uitgaande van dit inkomen en gelet op de voor de vrouw geldende heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting, alsmede het kindgebonden budget voor drie kinderen stelt de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw vast op € 853,- per maand. Aldus resteert een aanvullende netto behoefte van de vrouw van € 2.032,- per maand, hetgeen overeenkomt met een bruto bedrag van € 3.160,- per maand.
Draagkracht man
Inkomsten
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van het aandeel in de winst uit onderneming van de man over het jaar 2010. Hierbij overweegt de rechtbank dat de man voldoende heeft aangetoond dat de winst uit onderneming de laatste twee jaar onder druk staat vanwege de economische crisis, zodat het niet reëel is om uit te gaan van de gemiddelde winst uit onderneming over de laatste drie jaren, zoals de vrouw heeft bepleit. Immers, uit de jaarstukken 2009 blijkt dat het aandeel in de winst van de man met € 30.551,- is afgenomen en in 2010 met nog eens € 29.641,-.
Gelet op het hiervoor overwogene gaat de rechtbank bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van zijn aandeel in de winst, zijnde € 64.090,-. Hierbij zal de rechtbank eveneens rekening houden met een negatief resultaat van de persoonlijke onderneming van de man. De rechtbank constateert evenwel dat het resultaat persoonlijke onderneming 2010 substantieel afwijkt van de voorgaande jaren, te weten € 25.094,- negatief ten opzichte van € 10.126,- negatief in 2009, € 11.586,- negatief in 2008 en
€ 13.768,- negatief in 2007. De man heeft ter terechtzitting toegelicht dat het negatieve resultaat in 2010 samenhangt met de uitkoop van het aandeel van wijlen zijn vader in de VOF in 2010. Nu het hoge negatieve resultaat in 2010 zijn oorzaak vindt in een incidentele uitkoop van een vennoot, ziet de rechtbank aanleiding rekening te houden met het gemiddelde resultaat van de persoonlijke onderneming van de man over de jaren 2007 tot en met 2009 zoals voornoemd. De rechtbank berekent het resultaat persoonlijke onderneming derhalve op € 12.000,-, negatief.
Gezien het voorgaande berekent de rechtbank het inkomen uit onderneming op € 52.090,- (€ 64.090,- -/- € 12.000,-) bruto per jaar.
De rechtbank houdt aan de inkomenszijde voorts rekening met de door de man opgevoerde en onweersproken investeringsaftrek ad € 17.157,-, de zelfstandigenaftrek van € 7.266,- alsmede de MKB-winstvrijstelling van € 3.320,- (tarieven 2011).
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de fiscaal aftrekbare hypotheekrente ad € 8.775,- per jaar, de bijtelling eigen-woningforfait ad € 1.006,- en de premies voor lijfrente ad € 545,- per jaar, zoals door de man opgevoerd en door de vrouw onbetwist gelaten.
Anders dan de vrouw heeft bepleit houdt de rechtbank voorts rekening met de premies voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 5.652,- per jaar. Hierbij overweegt de rechtbank dat de hoogte van deze premie blijkt uit de door de man overgelegde brief van Interpolis d.d. 11 februari 2011. Daarbij blijkt uit de overgelegde jaarstukken dat de man deze premie zelf dient te voldoen nu deze in mindering wordt gebracht op het resultaat van zijn aandeel in de winst minus het resultaat persoonlijke onderneming. De stelling van de vrouw, dat deze premie reeds is verdisconteerd in het resultaat persoonlijke onderneming, wordt dan ook gepasseerd.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de op de man toepasselijke fiscale heffingskortingen, te weten de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 4.340,- per maand.
Lasten
De man heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
1. Hypotheekrente ad € 731,-.
2. Forfait overige eigenaarslasten ad € 95,-.
3. Premie zorgverzekering ad € 121,-.
4. Zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ad € 157,-.
5. Premies lijfrente en arbeidsongeschiktheidsverzekering ad € 516,-.
6. Kosten omgangsregeling ad € 130,-.
De rechtbank neemt de lasten genoemd onder 1, 2, 3, en 4 als niet - dan wel onvoldoende - weersproken in aanmerking. De rechtbank zal de overige lasten in het navolgende bespreken.
Ad 5) Premies lijfrente en arbeidsongeschiktheidsverzekering
Onder verwijzing naar het voren overwogene onder het kopje 'inkomsten' zal de rechtbank wel rekening houden met deze last, nu deze man deze premies zelf dient te voldoen.
Ad 6) Kosten omgangsregeling
Gelet op de in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling - waarvan de vrouw nakoming wenst - en uitgaande van een forfaitair bedrag aan omgangskosten van € 5,- per kind per dag conform het Tremarapport, berekent de rechtbank de kosten voor de zorgregeling op € 78,- per maand. Hierbij is de rechtbank uitgegaan van een weekend per veertien dagen en vijf vakantieweken inclusief feestdagen.
Bijstandsnorm en draagkrachtpercentage
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70 voor wat betreft de kinderalimentatie en van 60 voor wat betreft de partneralimentatie.
Conclusie
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een kinderalimentatie van € 339,- per maand per kind en een partneralimentatie van € 148,- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De rechtbank zal derhalve beslissen als na te melden.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
Partijen zijn gehuwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap, waarbij noch een periodiek, noch een finaal verrekenbeding is overeengekomen. Tussen partijen is in confesso dat op basis van de huwelijkse voorwaarden tussen hen niets te verdelen of te verrekenen valt.
Vergoedingsrechten
De man stelt evenwel dat hij op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden een vordering van € 133.973,97 op de vrouw heeft, zijnde:
1. de overwaarde van de voormalig gezamenlijke echtelijke woning ad € 40.000,-;
2. de kosten in verband met de koopakte 2003 ad € 8.000,-;
3. de kosten in verband met de verbouwing van de woning in 2004 ad € 68.473,97;
4. de aanschafwaarde auto ad € 17.500,-;
Ad 1) Overwaarde voormalig gezamenlijke woning
De man heeft gesteld dat de vorige echtelijke woning gezamenlijk eigendom van partijen was. Bij verkoop van deze woning in 2003 is de overwaarde van € 80.000,- niet toegevoegd aan de vermogens van partijen, maar gebruikt ter financiering van de huidige echtelijke woning, die uitsluitend op naam van de vrouw staat. Derhalve is er een bedrag ad € 40.000,- onttrokken uit het vermogen van de man ten bate van het vermogen van de vrouw, zodat zij dit bedrag aan hem dient te vergoeden, aldus de man.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw hieromtrent, niet althans onvoldoende, feitelijk heeft onderbouwd, zodat het verzoek tot vergoeding uit overwaarde van € 40.000,- zal worden afgewezen.
Ad 2 en 3) kosten in verband met de koopakte 2003 en verbouwing van de woning in 2004
De man stelt dat hij jegens de vrouw recht heeft op een nominale vergoeding van door hem met zijn vermogen gedane investeringen in de echtelijke woning voor een bedrag van in totaal € 76.473,97 (€ 8.000,- besteed aan notariskosten in verband met de aankoopakte in 2003 en € 68.473,97 aan de verbouwing van de echtelijke woning in 2004). Het standpunt van de man is dat voormeld bedrag ten bate van de vrouw is onttrokken aan het vermogen van de man en aldus op grond van artikel 3 van de huwelijks voorwaarden door de vrouw aan de man dient te worden vergoed.
De vrouw heeft ten aanzien van alle drie door de man opgevoerde vergoedingsrechten ter terechtzitting aangevoerd dat de woning indertijd op advies van de notaris bewust uitsluitend op naam van de vrouw is gezet, aangezien zij geen inkomen had en er geen sprake was van enigerlei verrekenbeding. Het uitsluitend op naam zetten van de vrouw van de echtelijke woning vormde een tegenwicht tegen de koude uitsluiting. Het is naar het oordeel van de vrouw in strijd met de redelijkheid en billijkheid, en in strijd met hetgeen partijen indertijd voor ogen hadden, als de man thans deze vergoedingsrechten zou kunnen claimen. De vrouw wijst er voorts op dat de betreffende bedragen van de gezamenlijke rekening zijn betaald en derhalve moeten worden aangemerkt als kosten van de huishouding. Tenslotte betwist de vrouw de hoogte van de door de man gestelde bedragen en betwist zij dat deze bedragen alle in de woning zijn geïnvesteerd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de onder, 2) en 3) genoemde vergoedingsrechten als volgt. Tussen partijen staat vast dat de echtelijke woning en de bijbehorende hypothecaire geldlening vanaf de datum van aankoop op naam van de vrouw staan. Ten tijde van de aankoop van de echtelijke woning leefden partijen gezamenlijk van het inkomen van de man, nu de vrouw geen eigen inkomsten genereerde in verband met de zorg voor de drie kinderen van partijen. Voorts is er staande huwelijk sprake geweest van een situatie, waarbij de man in een eigen bedrijf heeft gewerkt en de vrouw gedurende zeventien jaar voor de kinderen heeft gezorgd. Op basis van dit traditionele rollenpatroon heeft de vrouw geen carrière of vermogen kunnen opbouwen. In dit verband heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de echtelijke woning op haar naam is gesteld ter compensatie voor het feit dat de man een eigen onderneming heeft waarin hij vermogen heeft kunnen opbouwen, op welk vermogen de vrouw geen aanspraak kan maken gelet op de koude uitsluiting.
Uit dit alles volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de door de man gedane investeringen in de echtelijke woning, derhalve de notariskosten en de kosten van de verbouwingen zijn verricht ter voldoening van een tussen partijen geldende natuurlijke verbintenis. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 2004 (LJN AO 9558). Dit geldt temeer nu uit de door de man overgelegde bankafschriften blijkt dat de gelden zijn voldaan vanaf de gezamenlijke rekening van partijen. Gelet hierop constateert de rechtbank dat partijen geen gescheiden boekhouding hebben bijgehouden, hetgeen voor de hand zou hebben gelegen indien zij hadden beoogd dat uit eigen middelen ten behoeve van de echtelijke woning betaalde bedragen niet in vermogensrechtelijke zin aan de ander ten goede zouden komen. De man heeft ter terechtzitting weliswaar gesteld dat de gezamenlijke rekening van partijen van oorsprong zijn rekening was en dat de vrouw deze zonder zijn toestemming heeft omgezet naar een en/of rekening, maar dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank nergens uit. Van (andere) duidelijke aanwijzingen dat de vermogensoverheveling terug moest worden geheven is evenmin gebleken.
Nog los daarvan geldt dat, gelet op de betwisting door de vrouw, de man de door hem gestelde (her)investeringen in de woning onvoldoende heeft onderbouwd, waarbij ter zake van de opgevoerde verbouwingskosten bovendien nog geldt dat het de vraag is of (een aantal van) de door de man gestelde bedragen niet slechts hebben gezien op het gebruikelijke (groot) onderhoud.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat op de vrouw geen verplichting rust tot enige vergoeding aan de man, nu de man door het maken van de opgevoerde kosten aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw voldeed. De verzoeken van de man terzake van de onder 2) en 3) genoemde vergoedingsrechten worden, gelet op het voorgaande, afgewezen.
Ad 4) de aanschafwaarde auto
De man heeft gesteld dat hij in januari 2007 uit zijn vermogen een auto heeft gekocht ter waarde van € 17.500,-, die thans op naam van de vrouw staat. Gelet hierop wenst hij de nominale waarde van de auto vergoed te hebben van de vrouw, waarbij de man een beroep doet op artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 3 inhoudt dat voornoemd artikel van toepassing is op een goed dat zijn waarde behoudt. De rechtbank beschouwt een auto als een gebruiksgoed, dat met het tijdsverloop slijt en in waarde daalt. Derhalve zijn de aankoopkosten van de auto aan te merken als kosten van de huishouding. Bovendien heeft de vrouw onweersproken gesteld dat het de gezinsauto betreft waarin alle gezinsleden, inclusief de man, hebben gereden. Gelet hierop zal het verzoek van de man worden afgewezen.
Toescheiding levensverzekering op naam van de vrouw aan de man
De man heeft gesteld dat de levensverzekering bij de Rabobank (polisnummer [nummer polis]) die op naam van de vrouw staat aan hem moet worden toebedeeld. Hiertoe voert hij aan dat hij de premies heeft voldaan, terwijl deze premies ingevolge artikel 7 huwelijkse voorwaarden door de vrouw betaald hadden moeten worden.
Gelet op de omstandigheden zoals omschreven onder het kopje 'kosten in verband met de koopakte 2003 en verbouwing van de woning in 2004' is de rechtbank van oordeel dat de door de man betaalde premies eveneens zijn verricht ter voldoening van een op hem rustende natuurlijke verbintenis. Dit brengt mee dat toescheiding van de polis aan de man in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. Dit verzoek van de man wordt dan ook afgewezen. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat er op de vrouw evenmin een verplichting rust de door de man betaalde premies aan hem te vergoeden, nu de man hiermee aan een natuurlijke verbintenis jegens de vrouw voldeed.
Kosten huishouding
De vrouw heeft gesteld dat zij in de periode van 5 januari 1995 tot en met 9 september 2003 een totaalbedrag van € 10.897,47 vanaf haar rendementrekening heeft overgemaakt naar de betaalrekening ter voldoening van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Gelet op artikel 5 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden dient de man deze kosten aan de vrouw te vergoeden, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat het vergoedingsrecht vervalt wanneer de vergoeding niet binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar is betaald of schriftelijk is gevorderd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vrouw binnen een jaar na de gemaakte kosten aan de man kenbaar heeft gemaakt dat zij deze kosten van hem terug wenst te ontvangen, is de rechtbank evenals de man van oordeel dat het recht om dit bedrag terug te vorderen reeds op grond van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden is vervallen. De rechtbank zal de vordering van de vrouw derhalve afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren als hierna vermeld.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats huwelijk];
neemt op de door partijen getroffen onderlinge regeling van hun betrekkingen na de echtscheiding, zoals neergelegd in het (in fotokopie) aan deze beschikking gehechte ouderschapsplan, en verklaart deze beschikking, voor zover het de getroffen onderlinge regelingen betreft omtrent, het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatie en raadpleging met betrekking tot de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt de door de man met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
op € 339,- per maand per kind, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt de door de man met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw te betalen bijdrage tot haar levensonderhoud op € 148,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.J. Don, B. Meijer en B. Hammer, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. C.J.M. Manders als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2011.