RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 10/37206, V-nummer: [nummer],
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
[naam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat te Rijsbergen,
de Minister van Justitie, thans de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 5 oktober 2010 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 26 oktober 2010 beroep ingesteld.
De zaak is op 15 april 2011 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen I.W.M. van de Calseyde, tolk.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) heeft de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1° doodstraf of executie;
2° folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3° ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, is komen te vervallen.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, slechts worden afgewezen indien zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 32 voordoet, dan wel indien de vreemdeling het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort tot dat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
2.1.2. Ingevolge artikel 8:51a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Ingevolge de eerste volzin van het tweede lid van dit artikel bepaalt de rechtbank de termijn waarbinnen het bestuursorgaan het gebrek kan herstellen.
Ingevolge artikel 8:80a, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak als zij artikel 8:51a toepast.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat de op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die geldig was van 13 november 2004 tot 13 november 2009, bij besluit van 25 mei 2009 is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 mei 2006. Gelet hierop heeft eiser niet vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000, zodat hij geen aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2.2.2. In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat in het bestreden besluit ten onrechte is overwogen dat eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht is ingetrokken. Het moet ervoor worden gehouden dat deze vergunning is ingetrokken met ingang van 25 mei 2009. Gelet hierop acht verweerder het beroep gegrond. Verweerder verzoekt de rechtbank te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, omdat overeind blijft dat eiser niet gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.2.3. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd eveneens moet worden afgewezen omdat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning is komen te vervallen. Verweerder acht het ter zitting innemen van dit standpunt niet in strijd met de goede procesorde, omdat dit standpunt voor eiser redelijkerwijs geen verrassing kan zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank het ter zitting ingenomen standpunt uit een oogpunt van finale geschilbeslechting voor zover nodig te betrekken bij de beoordeling van het beroep.
2.3. de gronden van beroep
Eiser voert aan dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt stelt dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht is ingetrokken. Uit het besluit van 25 mei 2009 blijkt niet van intrekking met terugwerkende kracht. Eiser heeft wel degelijk vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat de werking van het besluit van 25 mei 2009 ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 is opgeschort tot 10 december 2009, de datum waarop de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 25 mei 2009 ongegrond heeft verklaard. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van 8 mei 2005 (JV 2005/251) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Eiser acht het in strijd met de goede procesorde dat verweerder pas ter zitting het standpunt inneemt dat de rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning is komen te vervallen.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Partijen zijn het erover eens dat het beroep gegrond is omdat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht is ingetrokken. De rechtbank ziet geen reden om hier anders over te oordelen.
2.4.2. In de door eiser genoemde uitspraak van 8 mei 2005 heeft de Afdeling geoordeeld dat de desbetreffende vreemdeling na intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd nog rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat de werking van het besluit tot intrekking ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 was opgeschort. Dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland had op de c-grond van artikel 8 van de Vw 2000 is, anders dan de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld, geen reden om het oordeel van de Afdeling niet overeenkomstig toepasbaar te achten in de onderhavige zaak. Eiser stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat hij hangende zijn beroep tegen het besluit van 25 mei 2009 nog rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000, met dien verstande dat dit rechtmatig verblijf op 13 november 2009 is geëindigd door het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 13 november 2009 verbleef eiser vijf jaar achtereenvolgend rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder c, van de Vw 2000, zodat hij terecht betoogt dat aan deze in artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde voorwaarde voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt voldaan.
2.4.3. Eiser voert terecht aan dat het in strijd is met de goede procesorde dat verweerder pas ter zitting naar voren heeft gebracht dat de rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel is komen te vervallen. Dat dit standpunt volgens verweerder niet verrassend is, neemt niet weg dat verweerder dit standpunt in het bestreden besluit had moeten neerleggen of anders in ieder geval in het verweerschrift. Desondanks zal de rechtbank het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt betrekken bij de beoordeling van het beroep uit een oogpunt van finale geschilbeslechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank zal verweerder in de gelegenheid stellen dit standpunt neer te leggen in een nieuw besluit op de aanvraag van eiser. Als verweerder van deze gelegenheid gebruik maakt, zal de rechtbank het nieuwe besluit op de aanvraag van eiser betrekken bij de beoordeling van het beroep. Daartoe zal de rechtbank het onderzoek heropenen.
Met verwijzing naar artikel 8:51a van de Awb verzoekt de rechtbank verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het ter zitting ingenomen standpunt neer te leggen in een nieuw besluit op de aanvraag van eiser en, zo ja, dit besluit binnen deze termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden. Na ontvangst van de reactie van verweerder zal de rechtbank bepalen hoe het beroep verder wordt behandeld en partijen daarover informeren.
2.4.4. Gelet hierop beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- heropent het onderzoek;
- verzoekt verweerder binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het ter zitting ingenomen standpunt neer te leggen in een nieuw besluit op de aanvraag van eiser en, zo ja, dit besluit binnen deze termijn aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser toe te zenden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.