ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3916
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling en schending van het recht op vrij verkeer met advocaat
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 november 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Nigeriaanse vreemdeling, eiser, die in een detentiecentrum te Rotterdam verbleef. Eiser stelde dat zijn recht op vrij verkeer met zijn advocaat was geschonden, omdat inspecteur H.J. Schep tijdens een telefoongesprek tussen eiser en zijn advocaat, mr. W.P.R. Peeters, in dezelfde ruimte aanwezig was. Eiser betoogde dat deze situatie in strijd was met artikel 104 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en dat dit leidde tot de onrechtmatigheid van zijn bewaring. De rechtbank oordeelde dat de ordemaatregel van Schep, die eiser vroeg het gesprek te beëindigen omdat de ruimte ook door anderen gebruikt moest worden, niet in strijd was met het recht dat artikel 104 beoogt te beschermen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij de mogelijkheid had willen benutten om het gesprek op een ander moment voort te zetten, en dat hij niet in zijn belangen was geschaad door de gang van zaken.
De rechtbank behandelde ook de gronden voor de inbewaringstelling, waaronder het ontbreken van een geldig verblijfsdocument, het niet naleven van de vertrektermijn, en het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. Eiser had een verlopen w-document en was zich bewust van zijn verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden voldoende rechtvaardigden dat eiser zich aan zijn verwijdering zou onttrekken, en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de beslissing in overeenstemming was met de Vw 2000 en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.