ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3899

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
384490 / HA ZA 11-123
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige schadevergoeding door de Staat na visserijcontrole

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van de Staat wegens onrechtmatig handelen van controleurs van de Algemene Inspectiedienst (AID) tijdens een visserijcontrole op 9 juni 2004. De eisers stelden dat de controleurs hun macht hadden misbruikt, wat leidde tot een incident aan boord van hun schip. De rechtbank overwoog dat het oordeel van de Nationale ombudsman, die de klacht van eisers gegrond had verklaard, niet automatisch betekende dat de Staat onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat de vordering op basis van het Burgerlijk Wetboek per verwijt moest worden beoordeeld.

De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband bestond tussen het handelen van de controleurs en de schade die eisers claimden. De eisers vorderden een schadevergoeding van € 25.000,-- voor gederfde omzet als gevolg van de strafrechtelijke vervolging van [eiser 2], die was aangehouden na het incident. De rechtbank oordeelde dat [eiser 2] zich had moeten onthouden van de gewelddadige gedragingen die tot zijn vervolging leidden, en dat de schade niet het gevolg was van onrechtmatig handelen van de Staat.

Daarnaast werd het vermeende onrechtmatige persbericht van de AID niet als oorzaak van de gevorderde schade erkend. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. A.J.J.M. Weijnen op 19 oktober 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 384490 / HA ZA 11-123
Vonnis van 19 oktober 2011
in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
[eiser 1] in deze volledig eigendom van [eiser 2],
wonende te [woonplaats], in deze handelend voor zichzelf en als vertegenwoordiger van voornoemde maatschappij,
eisers,
advocaat mr. J.P. van Vulpen te Haarlem,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN, meer speciaal het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. drs. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser 1], [eiser 2] en de Staat genoemd worden.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 december 2010, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 4 mei 2011, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 september 2011 en de daarin genoemde stukken.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.Op 9 juni 2004 hebben opsporingsambtenaren van de Algemene Inspectiedienst van het voormalig Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (thans het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) (hierna: AID) een visserijcontrole uitgevoerd aan boord van het aan [eiser 1] toebehorende schip de [naam] (hierna: het schip). [eiser 2] is enig aandeelhouder van [eiser 1] en tevens kapitein van het schip.
2.2.De controle zag - kort gezegd - op de naleving van artikel 3a van de Visserijwet 1963 jo. artikel 3 van het Reglement Zee- en kustvisserij 1977 jo. artikel 2, lid 1 en artikel 4 van de - inmiddels ingetrokken - Regeling logboek en opgave zeevis 1987. Deze bepalingen houden - kort samengevat - in dat degene die de visserij uitoefent - de kapitein - onder meer verplicht is om dagelijks in het logboek - naast gegevens over het vaartuig, het aantal trekken en de hoeveelheden van de aan boord gehouden vangsten - de maaswijdte in millimeters van de netten in te vullen.1 Overtreding van deze verplichting is strafbaar gesteld bij artikel 1, onder 4 van de Wet op de economische delicten.
2.3.Om te kunnen controleren of aan de voornoemde verplichting is voldaan meten opsporingsambtenaren van de AID met behulp van een maaswijdtemeter (ook wel schriel genoemd) de maaswijdte van de netten. Vervolgens stellen zij vast of de juiste maaswijdte in het logboek is vermeld en/of de maaswijdte overeenkomt met de doelsoort waarop wordt gevist. Indien na de eerste meting - hierbij worden twintig opeenvolgende mazen gemeten - blijkt dat de maaswijdte niet overeenkomt met de voorschriften, worden vervolgens nog twee reeksen van twintig mazen op dezelfde wijze gemeten (zie artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 129/2003).
2.4.De bewuste controle op 9 juni 2004 betrof een reguliere visserijcontrole. Deze vinden doorgaans met een interval van 30-40 vaardagen plaats. De opdracht tot deze controle was gegeven door een senior controleur van het AID inspectievoertuig de [naam schip]. Drie controleurs van de AID gingen vanaf het inspectievoertuig met zogenaamde rigid hull inflatable boats naar het schip.
2.5.Nadat de drie controleurs aan boord van het schip waren gekomen, hebben zij eerst het logboek en de visvergunningen gecontroleerd. Vervolgens heeft [eiser 2] op verzoek van de controleurs de netten gehaald en is een aanvang gemaakt met meting van de maaswijdte. Vlak na de eerste reeks van twintig metingen, heeft zich tussen [eiser 2] en de controleurs een incident voorgedaan. In een proces-verbaal van verhoor van [eiser 2] vlak na dit incident, ten overstaan van de verbalisanten [A] en [B] (beiden ambtenaar van de AID), van 23 juni 2004 is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
"(...)
Op 09 juni 2004, omstreeks 16:45:00 uur hoorden wij aan boord van de [naam] op de Noordzee als verdachte een persoon, die ons desgevraagd opgaf te zijn;
[eiser 2]
(...)
Toen de 1e reeks van 20 mazen klaar was maakte de controleur met het kale hoofd de opmerking dat ik een proces-verbaal zou krijgen. Ik dacht dat hij een grapje maakte, tot mijn stomme verbazing was hij bloedserieus. Hij zei "we zien elkaar voor de rechter". Daarna zei hij dat hij nogmaals 40 mazen wilde meten. Mijn reactie hierop was dat het volgens mij al goed was. (...)
(...)
Dit is een nieuwe kuil en wij hebben hem gekocht voor 80 millimeter, onze controlemeting kwam voor gebruik uit op 85 millimeter. Wij hebben hem zo ruim ingestoken omdat wij weten dat de maaswijdte tijdens het gebruik van de netten in de praktijk terugloopt. Om dit risico te vermijden steken wij de kuil daarom ruimer in. De controleur met het kale hoofd zei toen dat ik 80 millimeter in mijn logboek had ingevuld om zo meer zeedagen te krijgen. Iedereen weet dat dit belachelijk is. Het was hem ernst dat ik een bekeuring zou krijgen.
Als deze zaak voor moet komen moet ik een week thuis blijven, ik derf dan inkomsten die week. Op dat moment sloegen bij mij de vellen voor de ogen. Ik was het stront zat en gaf hem eerst een paar duwen zodat hij van boord zou gaan. Toen hij tegen sputterde heb ik hem een milde klap gegeven. Op volle kracht had het resultaat anders geweest. Ik weet dat ik hiermee fout zat, maar de oorzaak was dat de controleur die mij willens en wetens probeert financieel te korten. Het gaat toch al zeer slecht in de visserij, ieder dubbeltje moet worden omgedraaid om het hoofd boven water te houden. Ik kan dit jaar maar 1 week op vakantie, ik heb eerder enige weken thuis moeten zitten omdat ik door een AID'er ten onrechte van zaken ben beticht. De controleur sprong zelf overboord en de andere 2 zijn zonder dat ik ze aangeraakt heb in de rubberboot gesprongen."
(...)"
2.6.Na het incident zijn twee andere controleurs aan boord van het schip gegaan om de controle voort te zetten. De verdere metingen gaven geen aanleiding om jegens [eiser 1] en/of [eiser 2] proces-verbaal op te maken.
2.7.Op 10 juni 2004 heeft de AID een persbericht uitgebracht met, voor zover relevant, de volgende inhoud (hierna: het persbericht):
"(...)
AID-CONTROLEURS DOOR SCHIPPER BEDREIGD EN MISHANDELD
Woensdagmiddag 9 juni 2004, is bij een reguliere visserijcontrole van een onder Duitse vlag varende kotter op de Noordzee, een controleur van de (...) (AID) door de schipper van de kotter bedreigd en mishandeld. De daarop volgende situatie aan boord van de kotter was dusdanig bedreigend voor hem en twee andere AID-controleurs, dat zij alle drie overboord moesten springen om verdere escalatie te voorkomen. Zij konden door andere collega's van het AID-Inspectieschip '[naam schip]' veilig aan boord worden gebracht. De controleurs zijn bij het overboord springen niet gewond geraakt.
Na een afkoelingsperiode zijn andere controleurs aan boord gegaan van de kotter om de controle voort te zetten, waarbij bleek dat er was gevist met netten die niet aan de wettelijke eisen voldeden. De schipper werd hiervoor proces-verbaal aangezegd.
(...)"
2.8.Op 11 juni 2004 is [eiser 2] aangehouden en door de politie in verzekering gesteld op verdenking van poging tot doodslag (artikel 45 jo. artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) dan wel poging tot zware mishandeling tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (artikel 45 jo. artikel 302 jo. 304 Sr). [eiser 2] is op 14 juni 2004 in vrijheid gesteld.
2.9.Op 29 juni 2004 heeft [eiser 2] bij de directie van de AID een klacht ingediend over het optreden van éen van de drie controleurs. Bij brief van 5 augustus 2005 aan [eiser 2], heeft [C] namens de Hoofdinspecteur van de AID, Inspectie Noord en Oost Nederland, onder verwijzing naar het advies van de klachtencommissie AID Inspectie Noord- en Oost Nederland, de klacht ongegrond verklaard.
2.10.Bij brief van 16 september 2005 heeft mr. Vulpen namens [eiser 2] bij de Nationale ombudsman (hierna: No) een klacht ingediend over: (i) het optreden van de AID tijdens de controle op 9 juni 2004; (ii) het door de AID uitgevaardigde persbericht en (iii) de gebrekkige verwerking en verstrekking van gegevens door de AID.
2.11.Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2006 is [eiser 2] veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een geldboete van € 1.500,-- vanwege poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling.
2.12.Het Openbaar rapport van de No van 18 augustus 2008 heeft, voor zover relevant, de volgende inhoud:
"(...)
CONCLUSIE
De klacht over de onderzochte gedraging van de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, is:
- gegrond ten aanzien van het optreden van de controleambtenaren wegens schending van het vereiste van correcte bejegening;
- deels gegrond ten aanzien van het persbericht wegens schending van het verbod van vooringenomenheid, deels niet gegrond;
- gegrond ten aanzien van de verwerking en verstrekking van gegevens wegens schending van het vereiste van administratieve nauwkeurigheid.
SLOTBESCHOUWING
"(...)
De Nationale ombudsman is van oordeel dat de AID met de controle aan boord van verzoekers kotter de schijn van machtsmisbruik heeft gewekt. Daarmee heeft de AID zelf een belangrijk aandeel gehad in het ontstaan van de onwenselijke escalatie aan boord van verzoekers kotter. Bovendien heeft de AID ten onrechte in de media het beeld geschetst van een visser die strafbaar handelende bij een controle vervolgens geweld heeft gebruikt tegen de controleur. De Nationale ombudsman stelt vast dat voorafgaand aan het geweldsincident de AID zich zelf schuldig heeft gemaakt aan onnodig machtsvertoon. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de AID als overheidsorgaan zelf het goede voorbeeld moet geven als het gaat om machtsgebruik.
(...)"
3.Het geschil
3.1.[eiser 1] en [eiser 2] (ter comparitie is namens [eiser 1] verklaard dat de vordering is ingesteld door zowel [eiser 1] als [eiser 2]) vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Staat veroordeelt aan hen te betalen:
(a) de somma van € 25.000,-- ter zake van het onrechtmatig handelen van de controleurs, voortvloeiend uit schade door verminderde opbrengst na dit handelen en stilliggen van de visserij van [eiser 1] en [eiser 2] gedurende twee weken voor detentie en behandeling strafzaak;
(b) aan buitengerechtelijke kosten de somma van € 1.000,-- ex btw;
(c) Voorts de Staat te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.[eiser 1] en [eiser 2] leggen - verkort weergegeven - aan hun vorderingen ten grondslag dat de Staat tijdens de controle op 9 juni 2004 jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld onder andere doordat de controleurs tijdens de controle hun macht hebben misbruikt. Zo hebben de controleurs [eiser 2] geïntimideerd en hebben zij bewust met een onjuiste kracht de meting uitgevoerd. Daarnaast heeft de Staat onrechtmatig gehandeld met het uitgeven van het persbericht.
3.3.De Staat heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Nu [eiser 1] gevestigd is in Duitsland, heeft deze zaak in zoverre een internationaal karakter. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat zij in ieder geval aan artikel 2 lid 1 van de in deze zaak toepasselijke Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EEX-Verordening), bevoegdheid kan ontlenen.
4.2.Partijen zijn niet ingegaan op de vraag naar welk recht de vordering dient te worden beoordeeld. Daarvoor is bepalend de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad (hierna: WCOD). De rechtbank is van oordeel dat in de stellingen van partijen een stilzwijgende keuze voor het Nederlandse recht ligt besloten, zodat de vordering op grond van het bepaalde in artikel 6 WCOD wordt beheerst door het Nederlandse recht.
4.3.Uit de dagvaarding en de verklaringen van [eiser 2] ter comparitie blijkt dat [eiser 2] zeer ontstemd is over de handelwijze van de drie controleurs tijdens de controle op 9 juni 2004. De No heeft de klachten van [eiser 2] over het optreden van de controleurs en over het uitgaan van het persbericht (deels) gegrond bevonden (zie hiervoor onder rov. 2.12), zodat de boosheid en verontwaardiging bij [eiser 2] in elk geval in zoverre grond heeft. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen nu in rechte een schadevergoeding van € 25.000,-- van de Staat. Zij stellen daartoe onder verwijzing naar het oordeel van de No dat de Staat onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Bij de beoordeling van deze vordering wordt voorop gesteld dat - anders dan [eiser 1] en [eiser 2] kennelijk veronderstellen - het oordeel van de No dat een klacht gegrond is (en dat het overheidsorgaan in kwestie in zoverre onbehoorlijk heeft gehandeld), niet zonder meer betekent dat de overheid in dat opzicht onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge schadevergoeding moet betalen. Op basis van de van toepassing zijnde regels van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) - in dit geval artikel 6:162 BW en artikel 6:98 BW - dient de rechtbank dit per verwijt te beoordelen. Dit is een toetsing aan andere regels dan de toets die de No bij zijn beoordeling heeft toegepast.
4.4.Voordat de rechtbank toekomt aan een toetsing van de verwijten, ziet zij zich gesteld voor de vraag of de gevorderde schade haar oorzaak vindt in het door [eiser 1] en [eiser 2] gestelde handelen van de Staat, hetgeen de Staat betwist. Deze vraag naar de aanwezigheid van het - voor een mogelijke toewijsbaarheid van de vordering - vereiste causale verband wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord. Dit betekent dat de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] reeds hierop strandt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
4.5.Uit het petitum van de dagvaarding - zoals dat hiervoor onder 3.1 letterlijk is weergegeven - volgt dat [eiser 1] en [eiser 2] vergoeding van schade wegens verminderde omzet vorderen. Ter comparitie hebben [eiser 1] en [eiser 2] weliswaar aangevoerd dat de vordering van € 25.000,-- ook ziet op een deel immateriële schade, maar hieraan gaat de rechtbank voorbij. De enkele blote stelling dat [eiser 2] door het handelen van de Staat geschokt was in zijn rechtsgevoel, waardoor hij gedurende lange tijd niet goed kon vissen, acht de rechtbank als onderbouwing onvoldoende. Volgens vaste jurisprudentie is een min of meer sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen onvoldoende om van een "aantasting in de persoon" als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW te kunnen spreken. Vereist is dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiervan is in dit geval niet gebleken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [eiser 1] en [eiser 2] schade van € 25.000,-- vorderen voor gederfde omzet.
4.6.Uit het petitum van de dagvaarding volgt voorts dat deze gederfde omzet het gevolg is van het feit dat er gedurende twee weken voorlopige hechtenis en de behandeling van de strafzaak niet gevist kon worden. Er wordt derhalve vergoeding gevorderd van schade die is veroorzaakt door de strafvervolging van [eiser 2]. [eiser 1] en [eiser 2] hebben in dit kader betoogd dat de strafvervolging een direct gevolg is geweest van het onrechtmatig handelen van de drie controleurs omdat [eiser 2] door dat optreden zijn grenzen te buiten zou zijn gegaan, zodat de schade die hieruit volgt voor rekening van de Staat moet komen. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zij overweegt het volgende. Vast staat dat [eiser 2] strafrechtelijk is vervolgd voor zijn gedragingen jegens de controleurs. Hoezeer onbehoorlijk of onredelijk het optreden van de controleurs volgens [eiser 2] ook mag zijn geweest, is de rechtbank van oordeel dat redelijkerwijs van [eiser 2] had mogen worden verwacht dat hij zich had onthouden van de gedragingen waarvoor hij uiteindelijk strafrechtelijk is vervolgd. Dit betekent dat het causaal verband ontbreekt tussen het gestelde handelen van de Staat en de strafrechtelijke vervolging en de daarmee - volgens [eiser 1] en [eiser 2] - verband houdende omzetderving.
4.7.Ten aanzien van het vermeende onrechtmatige persbericht overweegt de rechtbank dat niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van een causaal verband tussen dit persbericht en de gevorderde omzetschade, zodat ook deze gestelde handeling niet tot schadeplichtigheid van de Staat kan leiden.
4.8.Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering wegens het ontbreken van het vereiste causaal verband zal worden afgewezen. De overige stellingen en verweren van partijen kunnen daarom onbesproken blijven. [eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.wijst de vorderingen af;
5.2.veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.181,-- aan verschotten en op € 1.158,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief III, € 579,--), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis;
5.3.verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.