ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3852

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/754018-11 Vonnis ex artikel 36e Sr
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit valsheid in geschrift

Op 9 november 2011 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De veroordeelde had zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valselijk opgemaakte diploma's en cijferlijsten te leveren. De officier van justitie stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 34.417,- bedroeg, gebaseerd op een rapport van [X] en [Y] van 30 augustus 2011. Tijdens de zitting verklaarde de verdachte dat hij tussen de € 15.000,- en € 20.000,- had verdiend met deze activiteiten. De rechtbank vond deze verklaring niet onaannemelijk, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk voor alle documenten geld had ontvangen. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 17.500,-, het gemiddelde van de door de verdachte genoemde bedragen. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie heeft beoordeeld en de bewijsvoering heeft gewogen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/754018-11
Datum uitspraak: 9 november 2011
Vonnis ex artikel 36e Sr
Beslissing van de rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
De vordering.
De vordering strekt er toe dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 34.417,-.
Het onderzoek ter zitting.
Ter terechtzitting van 26 oktober 2011 heeft de officier van justitie bij de vordering gepersisteerd.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsvrouw mr. M.A.C. Overmeire-De Vilder, advocaat te Amsterdam, is verschenen en op de vordering gehoord.
Beoordeling van de vordering.
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 9 november 2011 veroordeeld terzake van het strafbare feit:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
en
opzettelijk een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht afleveren of voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
In deze zaak heeft de officier van justitie het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals vastgesteld in het dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde en gerelateerd in het door [X] en [Y] opgemaakte Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict d.d. 30 augustus 2011. De conclusie van de officier van justitie is dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 34.417,- bedraagt.
Op grond van het onderzoek ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde door middel van hiervoor genoemd strafbaar feit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist met de bewijsmiddelen, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan deze beslissing zal worden gehecht.
Motivering van de op te leggen maatregel.
De rechtbank neemt als grondslag van de vordering in aanmerking het in de strafzaak onder parketnummer 09/754018-11 tegen de veroordeelde bewezen verklaarde feit.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij tussen de € 15.000,- en € 20.000,- heeft verdiend met de levering van valselijk opgemaakte diploma's en cijferlijsten. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk, te meer nu deze aansluit bij de inhoud van voormeld rapport, wanneer de in het rapport vermelde berekening met betrekking tot 49 op de USB-stick van verdachte aangetroffen documenten (paragraaf 5.3.16.25) buiten beschouwing wordt gelaten. Volgens de rapporteur heeft verdachte met de verkoop van deze documenten € 17.000,- verdiend. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat deze documenten daadwerkelijk zijn geleverd en dat verdachte hiervoor geld heeft ontvangen. Daarvoor ontbreekt in het dossier immers enig steunbewijs.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op € 17.500,- (het gemiddelde van € 15.000,- en € 20.000,-).
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 17.500,- aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 17.500,- (ZEGGE: ZEVENTIENDUIZEND VIJFHONDERD EURO);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 17.500,- (ZEGGE: ZEVENTIENDUIZEND VIJFHONDERD EURO) aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, voorzitter,
mrs. M.M. Meessen en S.M. Krans, rechters,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2011.