ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3811

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
338312 - HA RK 09-232
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap en erkenning van vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster, die geboren is in Suriname. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J.M. Peeters, heeft een verzoek ingediend om vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit, gebaseerd op de erkenning door haar vader, [vader van verzoekster], en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap door de rechtbank Amsterdam. De IND, vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch, heeft zich tegen het verzoek verzet, stellende dat verzoekster niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen door erkenning of gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster bij haar geboorte de Surinaamse nationaliteit heeft verkregen en dat zij pas op 17 juni 2009 in Nederland is ingeschreven. De rechtbank heeft verder overwogen dat het indienen van een verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet kan worden opgevat als een erkenning, vooral omdat verzoekster ten tijde van de indiening nog minderjarig was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de erkenning van vaderschap door [vader van verzoekster] niet heeft plaatsgevonden tijdens de minderjarigheid van verzoekster, wat essentieel is voor de verkrijging van het Nederlanderschap.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel het biologisch vaderschap van verzoekster door middel van een DNA-test is vastgesteld, dit niet leidt tot de vaststelling van het Nederlanderschap, omdat verzoekster op het moment van de uitspraak al meerderjarig was. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster afgewezen, met de overweging dat de wetgeving omtrent het Nederlanderschap niet voorziet in de situatie zoals deze zich heeft voorgedaan. De beschikking is openbaar uitgesproken op 3 november 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 338312 / HA RK 09-232
Beschikking van 3 november 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. M.J.M. Peeters te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst , verder te noemen: de IND),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
1.De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 18 mei 2009 ingekomen verzoekschrift, met producties,
- de brieven van mr. Peeters van 3 juni 2009, 27 juli 2009, 27 januari 2010, 26 februari 2010, 3 maart 2010, 29 maart 2010, 6 mei 2010, 28 september 2010, 18 januari 2011, 14 februari 2011 en 26 mei 2011,
- de brieven van de IND van 8 juli 2009, 10 december 2009, 18 augustus 2010 en 14 april 2011.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op 8 september 2011. Verzoekster is verschenen, vergezeld van mr. Peeters. Namens de IND is mr. Pesch verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2.De feiten
2.1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] (Suriname) als natuurlijk kind van [moeder van verzoekster]. Zij verkreeg bij haar geboorte de Surinaamse nationaliteit. Zij staat vanaf 17 juni 2009 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoons-gegevens van de gemeente [woonplaats], met de vermelding "komende van Suriname".
2.2. Op 15 mei 2009 heeft verzoekster bij de rechtbank Amsterdam een verzoek, gedateerd 15 mei 2009, ingediend tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [vader van verzoekster] (verder te noemen [vader van verzoekster]). Uit een rapport van Sanquin Diagnostiek te Amsterdam, verzonden op 9 augustus 2010, blijkt dat [vader van verzoekster] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische vader is van verzoekster. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 2 februari 2011 het vaderschap van [vader van verzoekster] ten aanzien van verzoekster vastgesteld.
2.3. [vader van verzoekster] staat vanaf 15 februari 1999 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente [woonplaats] met de vermelding "komende van Suriname". Bij Koninklijk Besluit van 6 juli 1999 heeft hij door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. In dat besluit was een algemeen voorbehoud opgenomen, waarbij het Nederlanderschap werd onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd binnen het Koninkrijk was toegestaan. Op 21 april 2009 is [vader van verzoekster] in Duitsland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar.
3.Het verzoek
3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij stelt daartoe dat [vader van verzoekster] haar op 29 september 2008 met een visum voor kort verblijf naar Nederland heeft laten komen met als doel haar te erkennen en een DNA test te laten uitvoeren met het oog op de inmiddels doorgevoerde wijziging in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Haar vader is daartoe echter niet meer in staat geweest, aangezien hij kort na aankomst van verzoekster in Amsterdam, gedetineerd is geraakt in Duitsland. Verzoekster stelt dat zij en haar vader in een overmachtsituatie verkeren, aangezien haar vader feitelijk in de onmogelijkheid verkeerde om haar tijdens haar minderjarigheid als zijn dochter te erkennen. Zij verzoekt artikel 17 lid 2 RWN naar analogie toe te passen.
3.2. Voorts stelt verzoekster dat de rechtbank Amsterdam weliswaar uitspraak heeft gedaan op het moment dat verzoekster reeds meerderjarig was, maar dat het verzoek tot vaststelling van het vaderschap is ingediend op het moment dat verzoekster nog minderjarig was. Dit zou volgens verzoekster opgevat kunnen worden als een erkenning tijdens minderjarigheid. Het bewijs dat de erkenner ook de biologische vader is kan dan tijdens de meerderjarigheid van verzoekster worden geleverd. Zij verwijst daarbij naar een eerder door deze rechtbank gegeven, niet gepubliceerde, beschikking.
4.Het standpunt van de IND
4.1. De IND stelt dat het verzoek dient te worden afgewezen, aangezien niet is gebleken dat verzoekster door erkenning door [vader van verzoekster], dan wel door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [vader van verzoekster] of anderszins de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
5.De beoordeling
5.1. De rechtbank overweegt dat een procedure als de onderhavige is gebaseerd op artikel 17 RWN. Op grond van dat artikel kan de rechtbank vaststellen of iemand het Nederlanderschap bezit. Het artikel strekt niet tot verlening van het Nederlanderschap door de rechtbank.
5.2. Het naar analogie handelen naar de situatie als vermeld in artikel 17 lid 2 RWN, zoals door mr. Peeters is aangegeven in haar brief van 28 september 2010, is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk. Artikel 17 lid 2 RWN heeft betrekking op een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap ten aanzien van een overledene. In de onderhavige zaak is geen sprake van een overledene. Niet valt in te zien waarom vaststelling van het Nederlanderschap van een in leven zijnde verzoekster gelijkgesteld zou kunnen worden met het vaststellen van het Nederlanderschap van een overledene.
5.3. Artikel 1:203 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat erkenning dient plaats te vinden bij een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand, of bij notariële akte. Het indienen van een verzoekschrift tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [vader van verzoekster] door de (toen nog) minderjarige verzoekster kan niet worden opgevat als een erkenning, zoals door mr. Peeters ter zitting is betoogd. Dit heeft tot gevolg dat er geen sprake is van een erkenning van verzoekster tijdens haar minderjarigheid door [vader van verzoekster]. De omstandigheid dat [vader van verzoekster] als gevolg van een detentie in Duitsland niet in de gelegenheid is geweest verzoekster tijdens haar minderjarigheid te erkennen, komt voor risico van verzoekster en [vader van verzoekster] en kan er niet toe leiden dat verzoekster alsnog geacht kan worden tijdens haar minderjarigheid door [vader van verzoekster] te zijn erkend.
5.4. Verzoekster stelt dat de rechtbank in een eerdere beschikking verkrijging door een meerderjarige van het Nederlanderschap mogelijk heeft geacht als gevolg van een erkenning tijdens minderjarigheid gevolgd door vaststelling van het vaderschap tijdens meerderjarigheid. Zij meent dat daarom ook haar Nederlanderschap kan worden vastgesteld, aangezien het biologisch vaderschap van [vader van verzoekster] door middel van een DNA test is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat verzoekster tijdens haar minderjarigheid door [vader van verzoekster] is erkend, zodat een vaststelling van het biologisch vaderschap tijdens haar meerderjarigheid niet kan leiden tot vaststelling van het Nederlanderschap. Ook de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap bij beschikking van 2 februari 2011 van de rechtbank Amsterdam heeft niet tot gevolg dat verzoekster de Nederlandse nationaliteit verkrijgt. Artikel 4 lid 1 RWN bepaalt immers dat Nederlander wordt het kind van een persoon wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was en de vader Nederlander is. Op de dag van de uitspraak was verzoekster reeds meerderjarig.
5.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
6.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. mr. M.Th. Nijhuis, D.H. von Maltzahn en mr. W.J. Don en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2011.