ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3675

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
374374 - HA RK 10-424
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vaststelling Nederlandse nationaliteit op basis van de Toescheidingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoekster die de rechtbank vroeg vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Verzoekster, geboren op [geboortedatum] 1982 in Suriname, stelde dat zij op grond van artikel 6 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten (TOS) de nationaliteit van haar vader heeft gevolgd. Haar vader had op 1 september 1999 het Nederlanderschap verkregen, maar verzoekster was op dat moment nog minderjarig en had geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft het verzoek betwist en aangevoerd dat de TOS niet op verzoekster van toepassing is, omdat zij na de inwerkingtreding van de TOS op 25 november 1975 is geboren. De IND stelde dat het koninklijk besluit van 1 september 1999 een voorbehoud bevatte voor minderjarige kinderen die niet voor onbepaalde tijd in het Koninkrijk zijn toegelaten. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2011 is verzoekster verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de IND werd vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de TOS enkel van toepassing is op personen die op het moment van inwerkingtreding reeds geboren waren. Aangezien verzoekster na deze datum is geboren, is de TOS niet op haar van toepassing. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat er geen sprake is van staatloosheid, aangezien zij de Surinaamse nationaliteit behoudt. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster dan ook afgewezen.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2011.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 374374 / HA RK 10-424
Beschikking van 6 oktober 2011
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
1.De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 26 augustus 2010 ingekomen verzoekschrift,
- het verweerschrift van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verder te noemen: IND) van
20 september 2010,
- de faxen van mr. Dayala van 18 mei 2011 en 12 september 2011.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op
22 september 2011. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar vader, [A], en van mr. Dayala. Namens de IND is mr. Pesch verschenen. De officier van justitie heeft schriftelijk bericht zich aan te sluiten bij het advies van de IND en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2.De feiten
2.1. Verzoekster is op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] (Suriname) geboren. Haar ouders waren ten tijde van haar geboorte gehuwd en in het bezit van de Surinaamse nationaliteit.
2.2. Mahabiersing vestigde zich in december 1998 in Nederland. Bij koninklijk besluit van
1 september 1999 is aan hem het Nederlanderschap verleend. In het koninklijk besluit is bepaald dat het Nederlanderschap is onthouden aan de minderjarige kinderen aan wie geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen en Aruba, is toegestaan.
2.3. Verzoekster verblijft vanaf 24 september 2003 in Nederland.
3. Het verzoek
3.1. Verzoekster verzoekt de rechtbank vast te stellen dat zij de Nederlandse nationaliteit bezit. Zij stelt daartoe dat zij op grond van artikel 6 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname (verder te noemen: de TOS), als minderjarige de nationaliteit van haar vader heeft gevolgd en daarom vanaf 1 september 1999 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
3.2. Verzoekster stelt voorts dat zij vanaf haar geboorte tot op heden door haar vader (ook na zijn echtscheiding) is verzorgd en opgevoed. Zij diende tijdens haar minderjarigheid als onderdaan te worden aangemerkt van het land waarvan haar vader de nationaliteit bezit. De TOS is op haar van toepassing omdat er geen andere verdragsrechtelijke regelingen waren die in dit soort gevallen de nationaliteit regelen. Voorts regelt de TOS naar analogie van artikel 8 EVRM de rechten van verzoekster bij de opvolging van haar nationaliteit als minderjarige ter voorkoming van statenloosheid, aldus verzoekster.
4.Het standpunt van de IND
De IND stelt dat verzoekster niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, aangezien in het koninklijk besluit van 1 september 1999 een voorbehoud is gemaakt ten aanzien van minderjarige kinderen die niet voor onbepaalde tijd in het Koninkrijk zijn toegelaten. Voorts is de TOS niet op verzoekster van toepassing aangezien de TOS slechts de nationaliteit regelt van personen die op het tijdstip van haar inwerkingtreding op 25 november 1975, reeds waren geboren.
5.De beoordeling
5.1. Het verzoek is gebaseerd op artikel 6 lid 1 van de TOS, inhoudende dat minderjarigen de nationaliteit van hun vader c.q. hun moeder volgen. De TOS is tot stand gekomen omdat op het tijdstip waarop Suriname de volledige onafhankelijkheid verkreeg (25 november 1975), vast moest komen te staan welke nationaliteit ieder, die op dat tijdstip Nederlander was, dan bezat. Hieruit blijkt dat de TOS de nationaliteit regelt van personen die op het tijdstip van haar inwerkingtreding reeds geboren waren (zie Hoge Raad 05-06-1987, LJN: AD3201). Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1982, ná de inwerkingtreding van de TOS, zodat de TOS niet op haar van toepassing is.
5.2. Niet staat ter discussie dat verzoekster vanaf september 2003 in Nederland verblijft en dat zij tijde van de naturalisatie van haar vader op 1 september 1999 in Suriname verbleef en aan haar geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland was toegestaan. Hieruit volgt dat zij niet heeft gedeeld in de naturalisatie van haar vader. De omstandigheid dat zij vanaf haar geboorte gedurende haar gehele minderjarigheid door haar vader is verzorgd en opgevoed maakt dit niet anders. De stelling van verzoekster dat zij tijdens haar minderjarigheid als onderdaan diende te worden aangemerkt van het land waarvan haar vader de nationaliteit bezit, is niet op de wet gegrond.
5.3. Verzoekster heeft nog aangevoerd dat (naar de rechtbank begrijpt) de TOS ter voorkoming van staatloosheid onverminderd op haar van toepassing is, omdat er geen andere verdragsrechtelijke regelingen waren die in dit soort gevallen de nationaliteit regelen. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen sprake is van mogelijke staatloosheid. Verzoekster heeft immers sinds haar geboorte op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a van de Surinaamse nationaliteitswet de Surinaamse nationaliteit omdat haar vader tijdens haar geboorte de Surinaamse nationaliteit bezat. De naturalisatie van haar vader op 1 september 1999 heeft niet tot gevolg dat verzoekster daardoor staatloos is geworden. Zij behield immers haar Surinaamse nationaliteit.
5.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.De beslissing
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2011.